Biekorf. Jaargang 52
(1951)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 29]
| ||||||||
De borstelmakers van IzegemDe borstelmakerij heeft, als handwerk, bijna afge daan en het is derhalve tijd aan het worden de borstelmaker van dichterbij na te gaan tot beter begrip van de tegenstelling ‘hand- en machinewerk’ en tot nadere kennismaking met een West-Vlaams bedrijf dat meer dan honderd jaar aan duizende gezinnen werk en brood heeft verschaft. Heden nog brengen de borstelmakers van Izegem 90 ten honderd voort van de gezamenlijke borstelproductie in ons land. Sinds 1932 werkt Izegem op verminderde voortbrengst omdat de landen waar de trouwe klanten van Izegem wonen, te hoge invoerrechten heffen. Izegem kan vijfmaal meer borstels maken dan het er thans voortbrengt. Met zijn huidige uitrusting kan Izegem dagelijks 17.000 dozijnen borstels vervaardigen, hetzij, voor 300 werkdagen in 't jaar: 5.100.000 dozijnen.Ga naar voetnoot(1)
Het borsteitrekken omvat twee onderscheiden werkbezigheden: het maken van het borstelhout en het eigenlijk trekken. Bij het maken van het borstelhout worden de bomen gezaagd in klossen, vervolgens in blokken en in klompen. Vroeger werd het borstelhout ovaal of rondgegezaagd en daarna uitgeperst op een duwblok. Om het borsteihout te voorzien van gaten werd het eerst bedrukt. Op het hout werd een zinken patroon gelegd waarover gestreken werd met een borstel in het lammerzwart gedoopt. De openingen vertoonden | ||||||||
[pagina 30]
| ||||||||
zwarte vlekken op welker afstand de tapgaten te boren waren. Dit gebeurde op de boormolen door de grofgoedboorders voor de straatkeerders, de wassers en de leiwagens. Dezelfde arbeider boorde ook de stokgaten en de koordegaten. De fijngoedboorders werken met de centerboor voor de stokgaten en de lepelboor voor alle andere gaten. Na het boren worden de houten gewreven, geschuurd en geverfd, of vernist. Het fijne borstelhout wordt afgereed en geschraapt met het schraapmes. Na het trekken van de borstel wordt de dekplaat opgelijmd of de handhave opgevezen. Haar en vezels komen geheel gereed in 't werkhuis. Vroeger jaren en ook, uit nood, tijdens de laatste oorlog, werd alles gereed te Izegem. Het haar werd aldaar gekookt en gestoomd, ontvet, ontsmet, gerecht en gemengeld. De vezels werden behandeld in de spletmolen: een houten trommel met pinnen waartegen de aangedrukte vezels opensplijten.
Het afwerken van de borstel heet ‘borsteltrekken’. Dit gebeurt op drieërlei wijze: trekken met de hand, met de machine en door pekken. Bij het trekken met de hand, wordt het geboorde en opengezaagde hout op het eind van een koper- of linnendraad voorzien; daar wordt een tapje haar of vezel aan vastgemaakt. De getrokken draad houdt het tapje vast in het boorgat; voor de volgende tappen wordt de draad dubbel door de gaten gestoken en iedere tap wordt in de aldus gevormde lus gevestigd, tot alle gaten getrokken zijn. Om beter de linnendraad te doen slieren en het zeer aan de handen te vermijden, smeert de borsteltrekker zijn draad in Marseilse zeep. De draad wordt afgeknipt en op het eind vastgemaakt. Bij het trekken met de machine ligt het borstelhout plat op de stamper en de tappen worden van boven ingetrokken, dit voor de zittende machine. Met de liggende machine wordt het hout op zijn zijde tegen de stamper getrokken en de tappen worden al liggend ingetrokken. | ||||||||
[pagina 31]
| ||||||||
De nieuwe machine, Izegems model, boort de gaten en trekt de tappen ter zelfder tijd. Voor pekwerk worden de tappen vastgezet met pek en niet met draad. De pek wordt gesmolten in de klokkepot en in de pekpan gegoten vóór het indompelen van de tappen. Bij het borsteltrekken ‘met de Wortel in 't gat’ wordt enkel het uiteinde van het tapje in 't gat vastgemaakt. Wie borstels kan trekken ‘met de wortel in 't gat’ kan alle borstels trekken. Na het trekken wordt de borstel opgedaan d.i. gekamd, uitgeslagen, geborsteld en afgesneden, zodat al het haar even lang staat. Thans worden te Izegem nagenoeg alle borstels getrokken met de machine die ‘boort en trekt te gare’.
Vóór het opkomen van de nieuwe Izegemse machine werd algemeen per stuk gewerkt. In vergadering van 27 Januari 1928 werd onder bazen en arbeiders over eengekomen over het loon. Deze overeenkomst doet ons het merendeel van de oude benamingen der toenmaals bestaande borstels aan de hand; wij laten ze hier volgen gegroepeerd volgens het loon voor het boren van de tapgaten (per 1000 gaten):
| ||||||||
[pagina 32]
| ||||||||
De borstelnijverheid blijft in hoofdzaak Izegems bedrijf. Op achthonderd gebezigden wonen twee derden te Izegem en een derde er buiten. Een honderdtal is in het aanpalende Emelgem woonachtig en een tachtigtal te Ingelmunster. Verder komen ze, naar belangrijkheid in aantal, uit Kachtem, Rumbeke, Lendelede, Oekene, Meulebeke, Roeselare. Sint-Eloois-Winkel, Rollegem-Kapelle, Heule en Wingene. Onder die 800 zijn er een vijftigtal vrouwen en daarenboven verrichten nog een dertigtal vrouwen huisarbeid, of maken ze borstels thuis voor eigen rekening. In het werkhuis verrichten ze het werk van trekken en opdoen. In het geheel vereist de bewerking van het borstelhout een derde van de te werk gestelde arbeiders; het tweede derde verwerkt het haar en trekt de tappen; het overige derde is verdeeld over opdoeners, pekkers, verpakkers, leergasten, leermeisjes, losse arbeiders en bedienden. Er zijn werkhuizen die uitsluitend borstelhout vervaardigen. De grote inrichtingen bewerken het hout en trekken de borstels.
Tussen de jaren 1880 en 1900 groeide het borstelmaken uit tot industrie.Ga naar voetnoot(1) Toen was het borstelmaken al meer dan honderd jaar te Izegem gevestigd. Het vak ontstond in Duitsland. Leodegar Thoma, een burgerszoon van Todtnau in het Zwarte Woud, leerde het ambacht van molenaar. Hij zocht naar een middel om het gestorte meel bijeen te vagen en kwam op de gedachte een stuk hout te doorboren en hij stak, door middel van houten tappen | ||||||||
[pagina 33]
| ||||||||
in de gaten van de houtblok, klosjes van verkenshaar. Zo ontstond de borstel en in 't jaar 1770 begon de uitvinder met het maken van borstels in 't groot. De nijverheid nam grote uitbreiding en in korte tijd was de ‘koeisteert’ uit de huizen verdwenen. In hoever deze uitvinding verband houdt met het ontstaan van de borstelmakerij te Izegem, valt moeilijk uit te maken. In het jaar 1744 werd de baanbreker van de Izegemse borstelnijverheid, Judocus De Rijckere, geboren, en naar de overlevering kwam in 1760 te Izegem, het eerste borstelwerkhuis van de familie De Rijckere tot stand. Hier was nog geen sprake van het maken van de borstel van Thoma; het was eerder een begin van penseelmaken, van verfkwasten, witselbreuzen en kobbejagers. De juiste datum waarop begonnen werd met het maken van borstels is niet na te gaan. In het jaar 1806 had het huis De Rijckere reeds grote vermaardheid om zijn zogenaamde reedborstels, een borstel van zwijnshaar, als een grote kleerborstel, om de ketting van de wevers te reden, d.i. in te wrijven met sterksel, of te ‘slichten ‘. In 1847 nam het huis De Rijckere deel aan de nijverheidstentoonstelling van Leipzig met een verzameling van 1500 borstels.Ga naar voetnoot(1) De borstelmakerij bereikte haar hoogtepunt in het jaar 1931, toen meer dan vijf millioen dozijnen borstels werden gemaakt voor een bedrag van meer dan 80 millioen frank, met een arbeidersbezetting van 2.500 mannen en vrouwen, en welke voortbrengst voor 35 ten honderd voor het binnenland en 65 ten honderd voor het buitenland was bestemd. Sindsdien is sterke | ||||||||
[pagina 34]
| ||||||||
achteruitgang te boeken en het aantal te werk gestelde borstelmakers is ongeveer 800, verdeeld over een vijftigtal werkhuizen, deze van Meulebeke inbegrepen.
Nog een woordje uitleg over de borstel zelf. Onze voorouders kenden vóór de eerste helft van de 18e eeuw alleen de bezem, ook als kleingoed, waarvan het woord ‘bessem’ nog in gebruik is als ‘pottebezem’. De keerbezems werden gemaakt van de toppen van struikgewas, als van brem of van gespleten berketakken. Het West-Vlaamse land werd bediend door de bezembinders van Klerken die hun bezemwaren haalden in de bossen van Jonkershove en Houthulst en op ‘'s Graven Eedt’ tussen Klerken en Staden; de Izegemnaren kapten hun ware op Ardooie-Veld, thans nog de geliefkoosde Zondagwandeling van de Izegemse wandelaar en vogelvanger. De verbruikers van het Brugse Vrije werden bediend door de binders uit het Meetjesland, Ursel, Kleit en Sint Joris-ten-Distel, op de zoom van Maldegem-Veld. De koeisteert was een slappe ‘flokkeborstel’ met koehaar voor het keren van de huiskamer gedekt met tegels. De verenstoffer of de pluimborstel dienden voor het weren van het stof, en de ‘cleerklopper’ of de kat met negen steerten tot het uitslaan van de ‘kofferkleren’. Bij het ontstaan van de eigenlijke borstel is zwijnshaar lang de beste grondstof voor borstelware geweest. Onze inlandse zwijnen hebben nooit voldoende haar gegeven omdat ze te wel gevoed zijn en te goed tegen de koude beschut in de stallen. Hoe magerder het zwijn, hoe sterker zijn haar. De hoedanigheid van het haar wordt geprezen naar lengte, sterkte, kleur en rechtheid. Het wit is het duurst; ook zo voor paardshaar. Al vroeg kwam zwart zwijnshaar uit China en uit Wilna, in Polen, naar ons land. Voor dure borstels wordt het haar gebruikt van geit, | ||||||||
[pagina 35]
| ||||||||
kemel, visse, marter en das, de snor van de zeehond en het Chinees mensenhaar. Het dierenhaar werd honderd jaar geleden gedeeltelijk door plantvezel vervangen. De vezel komt in grote hoeveelheid uit Mexico (Aloë en Agave), is 60 cm lang en gemakkelijk om te reden. Dit werk van ‘reden’ geschiedt aan de havens van Antwerpen en te Gent, maar sinds de laatste oorlog reden de Mexikanen liever zelf en ontnemen het werk aan de borstelreders van Antwerpen en Gent. De Izegemse borstelmakers werkten thuis. De vrouwen trokken, de mannen pekten en de kinderen speelden vóór het raam of op de dorpel met de klompen van het borstelhout. Al van vóór hun eerste-communie staken ze reeds een handje toe. De Izegemnaren en de Roeselaarnaren trokken met de kruiwagen op verkoop uit, in een straal van vijftig kilometer verre, zodat hun verkoopgebied heel West-Vlaanderen bestreek. Ze gingen als zelfstandig koop man, verbleven in een ‘logement te voet en te peerd’ | ||||||||
[pagina 36]
| ||||||||
waar de voerman nieuwe voorraad bracht tot heel de streek ‘bewrocht’ was. Voor de uitvoer heeft steeds in eerste plaats het Izegemse grofwerk gegolden. De uitvoer van borstels met lakrug, in metaal, been, ivoor, paarlemoer en plastiek is zeer gering. De binnenlandse markt wordt geriefd door Vilvoorden voor de penselen, Lier voor kleerborstels en tandborstels, Izegem voor al de andere en in allereerste plaats en bijna uitsluitend de keer- en schuurborstels allerhande. De handel met het buitenland blijft in verval sinds het jaar 1932, toen de invoerende landen 10 ten honderd invoerrecht ad valorem hieven, en dit invoerrecht korten tijd nadien verdubbeld werd. Onlangs werd te Izegem een nieuwe borstelmachine gebouwd die de mechanisering van het borstelbedrijf op het uiterste kan drijven. Ze doorboort het borstelhout met de nodige gaten, ze trekt de haar- of vezeltappen, slaat de borstel uit en snijdt het haar aan het borstelvlak effen. Deze machine werd gebouwd door machinebouwer Geeraard Boucherie van Izegem. Wordt ze in werking gesteld, zo zullen de arbeiders nog gevoelig in aantal slinken en de kleine borstelmakers bezwijken. Anderzijds is het vervaardigen van de borstels ten gebruike van de nijverheid gestegen, bijvoorbeeld voor het borstelen bij het opdoen van weefstof in de weverijen, maar andere borstels komen sinds jaren minder in vraag, zo de vetters voor het insmeren van de schoen in ruw leder, alsook de ‘pooteborstels’ voor de peerden, hetgeen bij een Izegemse borstelpekker de smartkreet ontlokte: ‘Hadden de auto's maar haar, wij zouden nog nooit zoveel borstels mogen maken hebben’. G.P. Baert Bronnen. - ‘l'Observateur’, 19 September 1847. - Journal de Bruges, 26 November 1836. - Gazette van Izegem. 12 Maart 1912. - dhr Eug. Herman, Secretaris van de Bond der Borstelmakers - dhr Sintobin, borstelmaker te Izegem. |
|