Hoever staat het met de opdelvingen te Koksijde?
Reeds vroeger werden pogingen aangewend om de puinen van de abdij Ter Duinen te Koksijde aan het licht te brengen. Doch telkens moesten de werken stopgezet worden wegens het hoge peil van het water.
Voor enkele jaren vatte Senator Jaak Van Buggenhout, sedert 1947 burgemeester van Koksijde, het plan op, delvingen te ondernemen. Het ging er vooral om de overblijfselen te zoeken van de monumentale abdijkerk, die in de loop van 13e eeuw gebouwd werd.
Enige maanden vóór de eerste peilingen werden in de zogenaamde kelders - de stukken van het voormalige gastenhuis - delvingen gedaan en vele moeffen uitgehaald, met het doel daarmede de voorgevel van het Groot Seminarie te Brugge (de gewezen ‘nieuwe’ Duinenabdij) om te bouwen naar de trant van de oude delen van het gebouw.
Dank zij vooral het initiatief en het krachtig impuls van de burgemeester, werd in de zomer van 1949 met de peilingen begonnen. De hulp werd ingeroepen van de directeur van de Rijksdienst voor Opgravingen, Prof. dr. J. Breuer en van de Leuvense Prof. dr. Lemaire jr. Van zeer groot belang voor de peilingen was het schilderij van Pieter Pourbus. Voortgaande op de ligging van de twee voormalige molens van de abdij, van het kapelleken van Sint-Idesbald, en van het gastenhuis, werd de plaats afgebakend waar vermoedelijk de ingang van de kerk zich bevond. Bij het delven van een tweede gracht stootte de ploeg werklieden op harde steenblokken. Voorzichtig werd nu het zand weggeruimd, en stilaan steeg uit de grond de massale onderbouw van de pijlers, die de dubbele toegang tot de abdijkerk omgaven. Uit het onderzoek van de pijlers, wier architectuur in baksteen van allereerste gehalte is, stelde men vast, dat de westkant van latere tijd is en behoorde tot het ‘opus sumptuosum’ van het groots portaal, dat eerst gedurende de 14e eeuw bij de kerk werd gebouwd. Er werd dan ook besloten eerst dit portaal gans te ontbloten. Dit werk kon nog tot een goed einde gebracht worden in de loop der zomermaanden van 1949.