Biekorf. Jaargang 51
(1950)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 248]
| |
Brugse edelsmeedkunst
| |
[pagina *5]
| |
Cliché: Dienst voor Toerisme. Brugge.
Stempelplaat van de Brugse Edelsmeden (Fragmenten uit de voorzijde). Boven leest men o.m. de ‘sprekende’ stempels van Claeys Scapelynck (schaap) en Loys van Nieukerke (kerkgebouw). Beneden o.m. de stempels van Jan Crabbe (krab) en Simoen Tilli (een klokje; op zijn naam, beschouwd als klanknabootsing: tingeling). | |
[pagina 249]
| |
met de dekenletter D (gothisch) = 1611-12 waren twee werken aanwezig: de kelk van Sint-Niklaas te Veurne nr 43 die de Brugse B nog niet draagt, terwijl de kleine rijve van het H. Bloed (nr 97 de nieuwe stempel heeft. Het afzetgebied van de Brugse edelsmeden strekte zich uit tot de subalterne steden d.z. Oostende, Veurne, Nieuwpoort, Diksmuide, Torhout, Tielt, waar meesters van het Brugse Gild gevestigd waren. Doch we kunnen nu wat nader bepalen. Het Brugse verspreidingsgebied reikte, in de 17e eeuw, tot Izenberge, Leisele, Hoogstade; verderop waren het Ieperse zilversmeden die de markt beheersten. Het Gild had de parochiën rond Diksmuide in handen alsook het Roeselaarse tot aan Izegem; hier lag de grens van het Kortrijkse Gild. In de jaren 1700 vestigden zich Ieperse zilversmeden te Diksmuide en te Roeselare, alsook in Veurne-Ambacht. Daardoor werd het uitgestrekte gebied van het Brugse Gild gevoelig ingekrompen. Het is ook duidelijk geworden dat de Brugse zilversmeden in de 17e eeuw hoofdzakelijk voor kerken, gilden en broederschappen gewerkt hebben, terwijl ze na 1730 veel meer bestellingen voor particulieren en van profane aard hebben uitgevoerd. Voortgaande op het bewaard gebleven werk, zal men zonder aarzelen de jaren 1600-1650 als de grote bloeiperiode van de Brugse zilversmeden erkennen. Grote namen, uitblinkers door veel en schoon werk zijn: uit de bloeiperiode van de 17e eeuw: Jan Crabbe, François Gheuens, de Van Nieukercke's (Jaak, Loys, Guillaume die men voor het eerst goed heeft kunnen identificeren), Jaak De Cantere, Jaak Wyllaeys; einde 17e eeuw en begin 1700: Pieter van Sichem en een zilversmid die als stempel een soort olijftak gebruikte, doch nog niet kon geïdentificeerd worden; na 1750: Andreas Petyt, Charles Benninck, François Ryelandt, Maarten Logghe. Veel vragen moesten nog onopgelost blijven. Wie was die Brugse zilversmid N. Virgen die in 1571 de Jonkersrijve van Doornik gemaakt heeft? Is het Nicolaas Viersin die in 1588, 1599 en 1601 deel uitmaakte van de eed der zilversmeden? Ook veel stempels van zilversmeden uit de periode 1636-1713 en 1732-1796 blijven nog onbekend. C.D. |
|