Biekorf. Jaargang 51
(1950)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 227]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De posterij te Kortrijk
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 228]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
selen der huidige boekhouding. De ontvangsten en de uitgaven worden in dit kasdagboek dooreengemengd om op het einde van het jaar voorgelegd te worden tot goedkeuring. Van activa en passiva der uitbating is geen sprake, en bij het afsluiten der eindrekeningen wordt alleen een inventaris opgemaakt van de paarden, zonder gewag van de inboedel noch van afschrijving voor slijtage. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oprichting.Het moet nochtans een hele bedrijvigheid zijn geweest bij het gaan en het komen, het in- en uitspannen van dertig paarden in en om ‘Het Damberd’ op de markt van Kortrijk. Tot het bestrijden van de kosten van eerste oprichting werden de volgende sommen ter beschikking gesteld: bij ordonnantie van de schepenen der stad, aan Mr. Coppieters, erfachtig ontvanger van de stad: 1500 gulden; bij ordonnantie van Jacobus Kint, gecommitteerd ontvanger van de Kasselrij, 1200 gulden. Na het bestrijden van de kosten tot oprichting worden de ontvangsten geboekt van de sommen die bestemd zijn tot het betalen van de uitbatingskosten, en betaald werden uit de kas van Jac. Platteau, gecommitteerde ontvanger van de posterij. In het laatste trimester van het jaar 1745 stijft de postontvanger de kas der uitbetalingskosten van de posterij met volgende maandelijkse sommen: 459, 15.9; 427.6.9; 517.0.3 gulden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitbating.De stallen ter markt konden niet volstaan voor de dertig paarden van de posterij van Kortrijk, en de wisselpaarden of de vernachtende paarden van Doornik en Gent. De kreupele en gekwetste paarden werden ter genezing geplaatst in de meers van Pieter Van Haesebroeck, mits een pachtprijs van 108 gulden 's jaars, en in de schuur van de zusters van Groeninge in de Winter. De paarden werden beslagen en ‘ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 229]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meesterd’ bij de paardesmeden Jan Quartier en Jacobus Bosch. Zadelmaker van de posterij was Frans Thevenon. De paarden werden gekocht aan paardefokkers uit de streek of aan Jan Van Steenhuyze, paardenkoopman te Izegem. Heel dikwijls echter worden paarden gekocht door bemiddeling van een aangestelde paardenmakelaar, met name Louis De Weerdt, die paarden koopt te Rijsel of te Haubourdin bij Rijsel, mits een makelloon van een halve kroon voor ieder paard. Soms wordt ook gekocht aan een Franse ‘maquignon’ of paardentuiser, wiens naam niet vermeld wordt. Soms koopt Albertus De Caluwé, directeur van de stallen, een paard op de markt van Kortrijk aan gelegenheidsverkopers, zo bijvoorbeeld, ‘aan een vleeschhouwer van Rijsel’, ‘aan een trompetter’, ‘aan een vivandier’ of ‘aan een Engelsman’. Wanneer Louis De Weerdt paarden gaat halen te Rijsel logeert hij in de ‘Gouden Leeuw’ aldaar. Hij koopt paarden ‘met zaele en toom’, betaalt voor de mondkost van de paarden onderwege, alsook voor de ‘domestiquen’ die ze leiden, en hij beschenkt deze telke reize met een bottelke wijn. Voor zijn logementskosten en de mondkost van zeven paarden voor een dag en een nacht en voor zijn ‘andere teire’ betaalt hij 9. 5. 0 gulden. Joos Van Leerberge is stroosnijder en doet des zomers het hooi binden in de Leiemeersen en in de Twaalf Apostels. J. Van Quickelborne levert hooi en haver, en koopt voor de posterij regelmatig heelder voeren Scheldehooi. De bonen komen van Rijsel of van de markt van Kortrijk. De kosten van verlichting zijn een zware post in de boekhouding. De roetkeersen en de lantaarns levert Kathelyne Van der Beke. In één jaar tijd levert ze: December 1745, Januari, Februari 1746; 16 stenen keersen à 26 stuivers per steen, gulden 20. 16. 0 Maart, April, Mei 1746, 10 stenen’ 13. 0. 0 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 230]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Juli, Augustus, September, gulden 12. 0. 0 October, November, December’ 18. 0. 0 Boeken, ‘pampier’ en registers worden gehaald bij Jacobus Van der Straeten of bij boekdrukker Beernaert.
De postiljons vernachten niet alle in een logiesthuis, noch ter posterij, maar bij de Kortrijkse poorters, tegen 22 gulden de honderd vernachtingen ‘om hun te warmen bij de nacht’. Bij 't leveren van haver betaalt Jan Raepsaet de vracht, het drachtgeld van de arbeiders en de zakhuur van de handelaar. Nu en dan wordt een paard verwezen en in vervanging ervan wordt een nieuw aangeworven ‘in mangelinge’, waarbij Albertus De Caluwé de opleg betaalt. Soms koopt hij ook zelf paarden ter markt, maar zonder makelloon, want als directeur geniet hij een vaste wedde. Het gruis of de zemelen worden geleverd door de Kortrijkse bakkers. In de voorraadkamer zijn voorhanden: een avotmaat, een pint, waterkuipen, emmers, schuppen, grepen, ruifels, koorden, stalbanden, laarzen, ‘harnaseuren’, lanteerns, borstels en kammen. Wanneer de postiljons recht hebben op slapen of ze zich gaan warmen bij de poorters, wordt het werk van het bestellen der paarden gedaan door een arbeider in de posterij. Vier postiljons die verplicht zijn tot vernachten en recht hebben op slaping in de posterij, moeten daarvoor het hooi opdoen voor daags nadien. De bedden zijn voorzien van dekens en lakens, en worden bezorgd door postontvanger Platteau. De postiljons worden betaald per maand tegen zes stuivers daags ‘boven de slapinge’. Directeur Albertus De Caluwé trekt 20 gulden te maande, hetzij nagenoeg het dubbel van het dagloon van een postiljon. Postontvanger Platteau had een aanvangswedde van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 231]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
15 gulden te maande, waaruit blijkt dat meer belang werd gehecht aan de directie van de paardestallen, dan aan de administratie van de post, maar zes maand nadien, op 15 Juli 1746, wordt de wedde van de postontvanger, bij besluit van de beide colleges van Stad en Kasselrij, op dezelfde voet gebracht als deze van de directeur, hetzij 20 gulden in de maand. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De paarden.Aan de paarden wordt de grootste zorg besteed. Ze worden gewassen en geroskamd onmiddellijk na de aankomst en eten besteld onder het wakend oog van Albertus De Caluwé. Indien Kortrijk wisselpaarden stelt aan de posterij van Sint Eloois-Vijve of Menen, betaalt de posterij aldaar de mondkost van de paarden. Elk paard heeft zijn naam en wordt gedoopt door het personeel, bij aankomst, naar geslacht, oorsprong, kleur, gebreken, hoedanigheden, gedraging of naam van de paardemakelaar. Zo vinden wij de namen van de dertig paarden van de Kortrijkse posterij, in de inventarislijst opgemaakt op het einde van het boekjaar 1745. Ze worden in de boekhouding van Jan Raepsaet vermeld met naam, soms met naam van leverancier, en met het bedrag van de aankoopprijs, vermeerderd met het makelloon van Louis De Weerdt, de paardefacteur. Die paardenamen geven ons een bewijs van de treffende opmerkingsgeest en de zeggingskracht van de toenmalige Kortrijkse postbeambten:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 232]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ‘zotten Engelsman’ was gekocht ter markt van Kortrijk aan een voorbijtrekkende Engelse officier, voor 29 kroonstukken. Spijts zijn gebrek van ‘zottigheid’ was hij goed betaald en wordt hij als het derde duurste paard geboekt: hij was immers gekocht door directeur Albertus De Caluwé, zonder advies van paardefacteur De Weerdt. De oude, kreupele en te verwijzen paarden werden van de hand gedaan aan de koolbranders, een mosselman, marketenter of een kasmareiGa naar voetnoot(1), de ventjagers die de verse zeevis van Blankenberge of Oostende naar Kortrijk reden. De kasmareien kochten de beste afgedankte paarden, terwijl de koolbranders zich tevreden stelden met een versleten of kreupel dier tegen 5 à 10 gulden. De gemeenste ‘kajuite’ onder de afgejak kerde paarden die verkocht werden in vervanging van de hierboven vermelde, gold de prijs van 4 gulden en zestien stuivers. Het werd toegeslagen aan een koolbrander. Een dood paard werd verkocht in de Zomer van het jaar 1746, voor 1 gulden en 8 stuivers. G.P. Baert |
|