| |
Mengelmaren
Sint-Maartensavond te Ieper.
De komst van Sint Maarten is hier, sedert een paar jaar, een echt volksfeest geworden. - Zoals te Vlamertinge vóór de oorlog. (Biekorf 1939, 285).
De heilige bisschop stapt bij de stadspoort uit een landau, onder het geschal van trompetten. Hij ziet er uit als een Sint-Niklaas met staf, mijter en langen baard. Op een wit paard rijdt hij dan naar het stadhuis waar hij door het stadsbestuur zal ontvangen worden. De kinderen van geheel Ieper zijn op hun post met ouders of grotere broers en zusters mee: zij vormen een stoet met lantarens van alle aard, sommige nog de oude Sint Maartenslantaren, kaarsje in een uitgeholde beet. Op het stadhuis krijgen ze een zak lekkernij van den Kindervriend.
Sint-Maarten en zijn gezelschap, Nicodemus en het inrichtend comité van Sint-Maartensommegang, stappen dan in auto's en de Sint gaat zijn weldaden uitstrooien in de weeshuizen van jongens en meisjes, waar de opgetogen kinderen hem met licht en zang begroeten.
Het Iepers initiatief moge tot voorbeeld strekken aan andere steden, waar een commerciële Sint Niklaas zeven weken voor zijn ‘avond’ een intrede doet bij dewelke niets van eigen aard meer te vinden is.
C.R. 1949.
| |
Sinte Maarten in het Ieperse
Te Zillebeke gaan de kinders op St-Maartensavond in bende van deur tot deur en zingen dooreen de volgende liedjes. Krijgen ze niets, dan huilen ze in bende: ‘Gieregaard! gieregaard!’
den torre gaat mee naar Gent...
(langere versie met Sintje Liere, Sintje Lap).
| |
| |
Sinte Maarten - koek en taarten,
brood en wijn - 't is al voor mijn.
Moeder 'k hê Sinte Maarten gezien....
bachten de bomen nie' verre van hier.
En je deed zijn hoedjen af....
En je stond daar zo plezant....
met zijn hoedjen in zijn hand.
En zijn leerzen op zijn rik....
Vul met koeken zo groot als ik.
(Soms zingen ze ook het volgende:)
Saint Martin est à Bruxelles
pour acheter des caramelles,
des caramelles pour les demoiselles
et des bâtons pour les garcons.
Saint Martin, mon bon ami,
vite, vite, mon petit coeur palpite
pour les bonbons et les macarons.
| |
Sinte Maarten in de Westhoek.
In De Panne gaan de kinders ongeveer acht dagen voor St- Maartensdag elken avond in groepen uit om te zingen. Zij dragen dan een kartonnen doos waarin vier gaten gesneden zijn - die ogen, neus en mond moeten verbeelden - en waarin een brandende kaars staat, en trekken daarmee rond door al de straten. Hier en daar is er een met een uitgeholde beet die op dezelfde wijze uitgesneden is. De stoutsten gaan ook wel eens aan de deuren zingen om iets te krijgen, maar dat alleen aan winkels of herbergen.
Het volgende liedje - ik vind er noch kop noch steert aan! - wordt door groot en klein gezongen, al de kinders kunnen het:
en gaat nu maar naar Veuren
En hier volgt nu een liedje dat niet zo populair is, dat in De Panne maar door enigen gekend is:
| |
| |
den torre gaat mee naar Gent
en als mijn moeder koekskens bakt
en we kregen een koeksken,
en we kregen elk een wafel,
We zaten onder de zoldertrap
en we kregen een schop in ons gat.
Te Adinkerke wordt Sinte Maarten op zijn ‘avond’ in een stoet ingehaald. Het volgende liedje wordt er gezongen:
Moeder 'k hê Sinte Maarten gezien
onder de bomen, onder de bomen,
Moeder 'k hê Sinte Maarten gezien,
onder de bomen nie' verre van hier.
voor meneere, voor meneere,
voor meneere en voor madam.
En je droeg 'en zak op zen rik
vul met koeken, vul met koeken,
en je droeg 'en zak op zen rik
vul met koeken zoo groot als ik.
- Al deze mededelingen betreffen de jongste St- Maartensviering van 1949. - Vgl. Biekorf 1937, 81; 1939, 285; 1947, 241.
| |
Pestvogel
Bij een opvuller zag ik (in November 1.1.) een paar vogelen staan, vers opgezet.
- Kent ge dat veugelke....? vroeg hij mij. Dat zijn pestveugelkes. Van de jare zijn er veel. Ze kwamen toe in bende, van wel rond de dertig. In twintig jaar heb ik er geen gekregen om op te vullen; dit jaar heb ik er al elf opgevuld. Ze zijn allemaal geschoten rond Beernem en Oostkamp. Men zegt, voegde hij erbij, dat ze uit Siberië komen en een voorteken zijn van honger, oorlog en pest.
Tot zover mijn zegsman te Brugge.
Over dat vogeltje, door De Bo ook zijdevogel genoemd (Bombycilla garrulus, Linné; fr. grand jaseur, jaseur du Nord), heeft Gezelle het volgende geschreven in Rond den Heerd van Maart 1867 (II, blz. 135).
| |
| |
‘Korts na de onlangs verleden cholera is er tot verscheidene reizen eene vlucht van pestvogels over Vlaanderen gekomen, waarvan er een groot getal geschoten of gevangen zijn geweest, waar hier waar daar, en, om de zeldzaamheid van hun verschijnen, bewaard gebleven. Ik heb twee van die vogels gezien, en eenen, nauwkeuriglijk nagepoetst, mij doen in 't rood koper zetten, om prente daarvan te kunnen togen in Rond den Heerd’. Hetzelfde werd, enigszins gewijzigd en zonder de prent, opgenomen in Uitstap in de Warande (1882).
Wie weet er nog meer over de doortocht van de pestvogelen alhier?
E.N.
| |
Guldenmis
In een gemeente van het Houtland (West vl.) is er een huis waarvan de eigenaar zedelijk verplicht is, als een soort last op zijn eigendom, aan de pastoor de Guldenmis van de Kersttijd te betalen. De akte van eigendom vermeldt daar niets van. De eigenaar werd op de hoogte gesteld van dit oud gebruik en van zijn ‘last’ door een oude vrouw van zijn gebuurte. Dit gebeurde in de Kersttijd van 1923 toen de eigenares, laat in de avond, een geheimzinnig geklop hoorde. 's Anderendaags vernam zij van de oude buurvrouw dat dit kloppen een vermaning was aan een verduisterde ‘fondatie’ van de Guldenmis. Zonder enige andere grond, werd die verplichting dan aangegaan.
Bestaan er nog gelijkaardige gevallen?
L.V.
| |
Snoeigeld
Is van Kortrijk tot Deinze het geld dat ‘gesnoeid’ wordt op het weekloon den Zaterdag bij de betaling. Daar waar de Vrijdag betaald wordt, zijn de ‘snoeiers’ bij winteravond te speuren ouder de lantaarn bij de fabriek, om klaar te zien bij 't wegbergen van 't gesnoeide geld: zovele voor thuis en zovele snoeigeld voor tabak, drank en duiveneten.
| |
Wiemkes
Daar sprak mij een wever aan van Meulebeke, een man van vijftig jaar, die mij wist te vertellen van de ‘wiemkes’ waarvan zijn vader altijd sprak, de wiemkes die woeven dat 't schouwe gaf, terwijl de wever sliep, van grote vermoeidheid.
‘Dat 'n gebeurt ook niet meer,’ zei de wever, ‘'t is nu elk zijn acht uren en 't wiemke is nu moteur geworden. Dat is nog de schoontste toveringe die ge kunt gedroomen’.
| |
| |
| |
Wevers
Van een man van Izegem hoorde ik laatst nog een beeld ophangen van den ouden lijn waad wever die thuis wrocht dichte Ardooie veld. En hij droeg zijn stik in naar Izegem: op de linkerschouder 't stik en op de rechterschouder de houten meter. Zijn meter, omdat hij andermans meter niet 'n betrouwde, en hij stak de meter onder 't overhangend stik om 't wegslieren te beletten.
Zoo kwam Sooten De Wulf t' elken keere thuis met een stik in de krage.
| |
Bedevaarten
De mensen van te lande willen, in wanhopige gevallen, te voete bedevaarten en zo verre mogelijk gaan.
Is er te kiezen tussen twee parochies met de zelfde patroon of tussen twee parochies met verschillende patroons voor dezelfde ziekte of kwale, zo wordt den eersten keer geprobeerd met de naaste patroon, maar lukt dat niet, zo wordt naar de verste parochie gestapt enkele tijd nadien.
Zo voor de ‘schremer’ trekt de Deinzenaar naar 't bijgelegen Grammene voor Sint Jan en heeft hij geen bate, dan daarachter naar Bavichove bij Sinte Maurus.
Naar Petegem-bij-Deinze komen de West-Vlamingen geerne dienen voor den Heiligen Antonius met zijn zwijn. Ze dienen de Petegemse patroon voor de kinders, 't vier in 't vlas en 't vier in de poten van de zwijns (rachitisme).
De Petegemnaren dienen zelden hun patroon te Petegem. Ze dienen liever zijn zwijn, plag de pater in de missie te zeggen.
Waar de Petegemnaren gaan dienen voor 't vier in 't vlas en in de poten van de zwijns ben ik niet wijs, maar daar moet voorzeker een wederjunste bestaan.
Zeker is 't, dat bedevaarders van omliggende gemeenten hun wederjunste brengen van d' ene parochie naar de andere.
Wie zal 't uitmaken?
G.P. Baert
|
|