door de foutieve gegevens van het ‘Beau Traicté des Fiefs’ uit de XVIe eeuw.
Schr, ziet ook niet klaar in het bestuur van stad en ambacht (bl. 176). De stad en het ambacht hadden ieder een afzonderlijk en onafhankelijk magistraat. De schepenen van het ambacht zatelden wel te Roeselare, maar binnen de enclave van de Hazelt, die niet tot het stedelijk schependom behoorde. Ze waren ook het hoofdcollege van Oostieperambacht. Zie hun zegel op bl. 182.
Onbegrijpelijk lijkt me, blz. 177, de verwarring van het stadszegel met dit van het ambacht. De randschriften op voor- en achterkant zeggen het toch duidelijk: ‘Sigillum civitatis’ = zegel van de stad (fra. cité). Moest het tegenzegel betrekking gehad hebben met het ambacht van Roeselare, dan zou het luiden ‘Sigillum officii’.
Het derde deel behandelt de geschiedenis van de stad vanaf de middeleeuwen tot 1830. Dit was het moeilijkste deel omdat er zo weinig gegevens te vinden zijn over de kleinere steden vóór 1400. Het valt zoveel te meer tegen omdat Schr. zonder critiek alles overneemt wat XVIe en XVIIe eeuwse kroniekschrijvers, o.m. Despars, vertellen. Hij neemt ook te veel over uit het verouderd, romantisch werk van Kervyn de Lettenhove.
Geschiedenis steunt vooral op oorspronkelijke bronnen. Hier is Schr. tekort gekomen aan zijn taak. Hij heeft het Archief van de stad Roeselare niet doorwerkt. Het volstond niet uit de vroegere geschiedenis van Roeselare door De Potter, al de gegevens te halen die deze laatste uit hat Stadsarchief had opgediept, noch de opgaven te verwerken uit de gedrukte inventaris van het Stadsarchief door K. Vanden Haute. De studie op de stukken zelf van het archief zou hem met veel oorspronkelijk onuitgegeven materiaal verrijkt hebben.
Op bl. 261 verwart Schr. de middeleeuwse koopliedenhanzen, met de moderne hanzen, die overeenkomsten zijn tussen steden of kasselrijen. Het gaat hier eenvoudig over de betaling van het issuwerecht.
Het vierde deel schetst de ontwikkeling van Roeselare tot industriëel centrum. Dit overzicht is, alles samengenomen, het best geslaagde deel van het werk.
Een zeer interessant en grondig bijvoegsel over de Nieuwmarktenaars zal in de smaak vallen van veel lezers.
De Geschiedenis van Roeselare is, ondanks de ernstige gebreken, een niet onverdienstelijk werk. Bewust van zijn gemis aan voldoende voorbereiding en uitrusting heeft Schr. - zoals hij zelf in zijn Inleiding getuigt - toch de durf