Biekorf. Jaargang 50
(1949)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdPastoor Desiderius van Acker
| |
[pagina 150]
| |
lijk geloof van zijn volk to helpen verdedigen en bewaren. Het geestelijk welzijn van zijn kudde was zijn hoogste wet: als dienaar van het woord Gods nam hij geen blad voor den mond. Hij heeft medegewerkt om op zijn parochie de maatschappelijke inrichtingen op te richten die de tijd vereiste. Het was onder zijn pastoorschap dat te Vladsloo, door Baron de Crombrugghe en den heer Karel Van Hevel de eerste bond tot stand kwam van geheel België tot ontwikkeling en leiding van den kweek van dat geprezen dier dat men, te Vladsloo en elders, de ‘koe van den werkman’ heeft geheten. In zijn huis was hij een vriendelijk man. Hij had zijn half-zuster die bij hem inwoonde, Juffrouw Julie. Zijn maarte Eugenie was meegekomen van Rollegem-Kapelle. De vierde huisgenoot was Cunos, de witte waterhond. Op zijn wandeltoeren had de pastoor altijd een stok mede en zijn Cunos. Maar Cunos was, in tegensteliing met zijn meester, eerder een bangerik. Als iemand aan de pastorij aanbelde, vluchtte hij altijd dadelijk naar den hof en rende dan als een bezetene rond den tuin totdat de bezoeker vertrokken was, en Juffrouw hem met een klontje wist te paaien. Pastoor Van Acker leefde verstorven. Hij apprecieerde op tijd en stond een kermis, maar de kernepap en de boterham waren zijn lievelingskost. ‘De kernepap verwekt een obstructie in het Bisdom, placht hij te zeggen, daar hij de pastors gezond houdt en aldus de benoemingen tegenhoudt’. Behalve in de kerk en binst zijn ziekte heeft men Pastoor Van Acker nooit in een zetel zien zitten. De eerste lange stenen pijp die ik van mijn leven heb zien stoppen, aangteken en smoren, was deze die Pastoor Van Acker, bij ons studentenbezoek, uit zijn pijpenrek nam en van een goeden truis voorzag om ze dan met een waar genoegen op te roken bij de conversatie. Zoals bekend, was hij een liefhebber van plaatselijke geschiedenis. Hij bezat de volledige verzameling van ‘Rond den Heerd’. Over Vladsloo had hij een heel | |
[pagina 151]
| |
dossier. Hij kende grondig zijn parochie, maar Kield heel bijzonder van den uitgestrekten noordelijken sektor waar de bossen lagen, en de Langen hoek, tegen Keiem, zijn geboortedorp.
In den winter van 1912 was Pastoor Van Acker ernstig ziek gevallen. Hij kreeg E.H. Carbonez, zijn neef, tot coadjutor. Toch was hij weer op de been nog eer zijn neef ter plaatse was en hij kondigde van den preekstoel af, dat het Monseigneur behaagd had hem een knecht te zenden, maar dat het wel te verstaan was, dat hij de baa3 bleef. Daar hij berecht geweest was en een tijdeken aan de poort van den hemel met Sinte Pieter over Vladsloo gepraat had, waren er verscheidene parochianen, zei hij, over wie Sinte Pieter niet al te kontent was. Hij moest veel complimenten doen, dat ze moesten hun leven beteren. Dat waren zijn laatste sermoenen. Zijn gezondheid verslechterde stilaan. In 1913 werd E.H. Carbonez vervangen door E.H. Warenburgh. Deze laatste moest wegens zijn wankele gezondheid zelf al spoedig rust gaan nemen, zodat op 1 Oogst 1914, toen de onderpastoor naar het leger opgeroepen werd, een paar leraars met verlof en later de Paters van Diksmuide moesten hulp komen bieden. In het werkje ‘Uit Donkere Dagen’ van de hand van E.P. Florentius staan enige bijzonderheden over deeerste oorlogsmaanden te Vladsloo ter pastorij beleefd. Toen kwam de tragische 15 October 1914. Op den vooravond waren de Belgen in de richting Werken opgetrokken. Nu kwamen de Franse fusiliers marins door Vladsloo, om Diksmuide te dekken. Vluchtelingen van ten alle kante kwamen door het dorp. De Duitsers naderden. Rond den middag vertrokken een schoon aantal jonge Vladsloonaars van de dorpplaats, langs het Paddegat, naar Diksmuide, en vandaar naar Frankrijk. Weldra was de vlucht op de dorpplaats algemeen. Het was immers overduidelijk. Een grote slag zou aan den Ijzer geslegen worden. | |
[pagina 152]
| |
Half lam lag Pastoor Van Acker en hoorde van al deze verschrikkingen spreken. Nooit in zijn leven had hij op zo iets kunnen denken. Vluchten? Hoe zou hij vluchten. Waar zou hij vluchten? Hoe zou hij dat kunnen overleven? Zou hij voor goed en voor altijd zijn dierbaar Vladsloo moeten verlaten? Pastoor Van Acker was nooit een truntaard geweest, maar ditmaal was hij van weemoed overstelpt en tranen rolden uit zijn ogen, Zoals het gaat op zulke keren, iedereen tracht eerst zichzelf te redden. Op zulke ogenblikken leert men ook de goede mensen kennen. Zulk een goed mens waart gij, zuster Vincentia! En ik verhoop dat gij, van uit den hemel, deze regels kunt lezen, wanneer ik hier schrijf dat gij een ware heldin waart. Toen ‘Eerweerde Pastor’ u heeft gevraagd, hem, en zijn zuster, en zijn maarte, nooit te verlaten, hebt ge dadelijk, zonder aarzeling, kloekmoedig aanveerd. Gij zijt naar Wayaerts gelopen en zijt bij die goede, inschikkelijke mensen op uw knieën nulp gaan vragen, opdat een der zonen met peerd en rijtuig, den pastoor en huisgenoten, naar Diksmuide zou willen voeren. En Hector heeft aanveerd. Hij is gekomen met zijn voiture. In doodse stilte werden de pastoor en zijn lotgenoten opgeladen. Over Beerst kwamen ze in Diksmuide aan... Verschrikkelijke dagen en nachten hebben ze hier overgebracht. In Diksmuide sukkelden ze van 't een naar 't ander, den ene kelder in, den anderen uit, terwijl de stad, ten gronde uit, in brande werd geschoten. Indien zulke dingen al erg zijn voor jonge en gezonde mensen, wat dan gezegd van die zieke en oude sukkelaars die alzo te Diksmuide in het vuur terecht gekomen waren. Zuster Vincentia is de moedige vrouw, de heldin, die met Gods hulp, haar Pastoor heeft gered. Zij is met hem, toen de ontruiming bevolen werd, langs brandende huizen en omkantelende muren, onder een hemel van vuur, doorheen de ontploffingen, gesukkeld, | |
[pagina 153]
| |
hem schragende en steunende en slepende schier, terwijl hij kreunde en zuchtte en bad en weende om dat einde van de wereld, om die ellendige ineenstorting van al wat hem dierbaar was, om al dat lijden, om dat bloed dat overal vloeide. Nabij de Weststraat gaf een Belgisch officier soldaten bevel om ze te helpen de Hoge Brugge te bereiken en ze daar, eer het te laat was, over te brengen. Toen hebben de soldaten den half-lammen, doodafgebeulden pastoor van Vladsloo op een kruiwagen gezet. Een soldaat, om hem gemakkelijker te kunnen voeren, gaf zijn uitrusting af aan zuster Vincentia. Deze, als een ander soldaat, wierp het geweer over haar schouder, sleepte den ransel, en, terwijl juffrouw en de maarte, twee oude sukkels, de pakken sleurden, stapte zij nevens de kortewagen waarop de pastoor te kreunen lag. Zo passeerden ze den Ijzer. Daar gerochten ze op een wagen en reden verderop. En toen gebeurde, terwijl de wagen ievers tot ver pozing halt maakte, de ellendige wandaad, een overmaat van beproeving in deze uiterste miserie: de pastoor werd daar zijn schamel geld gestolen...
Een tijdje is Pastoor Van Acker, met zijn zuster en meid en zuster Vincentia, in Veurne kunnen blijven. Toen werden ze gezamenlijk naar de Zwarte Zusters te Hondschoote overgebracht. Daar stierf Juffrouw Julie op 1 December 1914Ga naar voetnoot(1). Daar stierf Desiderius Van Acker, pastoor van Vladsloo, veertien dagen later, zijnde den 15 December 1914... De Heer weze hem genadig!
Intussen hadden de Duitsers te Vladsloo al de boeken en de papieren van de pastorij en van het Gemeentehuis op het kerkbof op een hoop gegooid en in brand gestoken. Drie dagen lang, heeft alles gesmeuld en gebrand. Het verleden van Vladsloo is er in vlammen opgegaan... K.S. |
|