Biekorf heeft van alles aangepakt, over allerlei kennis en wetenschap geschreven in eigen taal, in een tijd dat de verstandige Vlaming nog zijn eigen universiteit moest zijn. Hij was en bleef altijd een luisteraar, hield van vertellen, niet van preken, en was een ‘vraagsteert’ zonder einde. Gezelle bleef ook hier steeds de wegwijzer: hij dichtte, verzamelde vertelsels en wetens waardigheden, zantekoorn en mengelmaren, en deelde zijn eigen onderzoekingen, vondsten en vindevogels en die van anderen mede in Rond den Heerd en Loquela, zijn eigen stichtingen, en ten slotte in Biekorf, het pleegkind van de jaren zijner voleinding. Zijn werk wortelde in het volk, groeide uit de schatten van taal en overlevering en niemand meer dan Gezelle besefte: dat het volksleven leven is dat ‘ook na ons en zonder ons’ in nieuwe planten van geluid en gebruik verder bloeit.
Biekorf heeft in den geest van zijn ‘Medevader’ voortgewerkt. Gezelle-apotheosen noch Gezelle-belangen hebben hem daarvan doen afwijken, geen Gezelle-archief kon hem in dienstbaarheid vangen. Hij bleef vrij man, aan zijn eigen hoek gehecht meer dan ooit, open hof houdend voor jong en oud die uit en voor eigen volk iets over en ten beste hebben.
En zo Biekorf het nu eens tot honderd jaar moest brengen?... Dan zal dat Uw werk zijn, beste Lezers en Medewerkers, tegenwoordige en toekomende, zoals zijn vijftig jaar het werk zijn van de afgestorvene - God gedenke hun ziel - en de tegenwoordige; dan zal dat de zalige schuld zijn van de liefde van veel oprechte Vlamingen tot hun eigen taal en eigen aard. In wel en wee heeft Biekorf het zijne gedaan om al het ons zo dierbare te bewaren, en bekend en bemind te maken. En hij kan en zal dat nog lange voortdoen, zo het Hem belieft die geeft, dat 't al leeft.
't Berek