Biekorf. Jaargang 49
(1948)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
De molen van Poelvoorde en zijn zeven gematen
| |
[pagina 92]
| |
noch aan voet is er lomp- of logheid te bespeuren, integendeel, hij staat daar licht en elegant, op zijn vier witte voetjes, - rijzig en slank met zijn donker molen-kruis overhoeksch tegen de heldere lucht. Ja, dat moeten onvervaarde en fijne koppen geweest zijn die eerste ‘meulemeesters’, die het aandierven zulk een reuzegevaarte vlak en volop in de waaiende wind te steken - akkoord! Doch niet alleen koene durvers en meesters in hun vak, maar ook en terzelfdertijde moeten dat kunstenaars geweest zijn in de volle beteekenis van het woord, mannen die zin en gevoel voor juiste verhoudingen en goeden smaak bezaten in d'hoogste mate, om het te kunnen klaarspelen aan die kolossen die edele ‘slanke lijn’ te geven...Ga naar voetnoot(1) En hoe ze het dan klaarspeelden om die schoone molens te ‘versteken’? Veel lezers zijn voorzeker nog blijven stilstaan voor een van die wonderschoone kaarten der stad Brugge door den vermaarden Marcus Gerards geteekend in de jaren 1562, verwonderd bij het zien van al die menigvuldige windmolens die overal rondom geheel de stad boven op de vesten hun kruisen de lucht insteken...: 25 tot 30 zijn er te tellen, ten minste. En moest er nu iemand achter u komen staan om uw aandacht te trekken op den stand dier windmolens die, eigenaardig genoeg, naar heel verschillende rich- | |
[pagina 93]
| |
tingen uitkijken, - en u dan vertellen dat we hier nog met vaststaande molens te doen hebben, naar de verschillende windgewesten gekeerd - de meeste naar het Zuid-Westen, anderen naar het Oosten, het Westen of het vlakke Zuiden - en dit om iederen wind die overkwam te kunnen te nutte brengen - eenvoudiglijk omdat men te dien tijde, rond het midden van de 16e eeuw wel te verstaan, het nog niet kende om de molens te versteken... zoudt gij u dan niet halvelinge lachend omdraaien en uw zegsman ongeloovig bezien? - Ja, nietwaar? en nochtans het was de zuivere waarheid dat die man aan 't vertellen was, - want het is eerst in 't jaar 1573 dat de eerste versteekbare molen gebouwd wierd - een oliewindmolen dan nog - te Alkmaar, de stad van de gekende kaasmarkt in Holland - en wel door Lieven Andriesz, een uitgeweken molenmaker uit Moerbeke. Dat was de groote uitvinding van dien tijd, en de eer ervan komt een Vlaming toe, een uit ons volk. Die oliemolens of liever die koornoliewindmolens, t.t.z. die molens die terzelfdertijde als koornmolen en als stampkot dienst deden, moeten het geweest zijn die vooral den steenen onderbouw in de hand hebben gewerkt. Molens op teerlingen, die ook olie stampten, bestonden er ook wel, en dit gebeurde dan in het onderste verdiep van de molenkas, maar in een onderkot was er heel wat meer ruimte en plaats. Zulk een type van koornoliewindmolen met onderkot was deze van Veldens, en ook deze van Clement Vercoutere aan De Pijpe. Deze twee molens waren van den beginne af tot dit dubbel doel gebouwd. De staander die er inzat, was uitgeboord - ‘uitgedraaid’ zeggen onze menschen liever - om den ronden ijzeren asse door te laten die de heien en de stampers kommandeerde, want het stampkot draaide immers met den molen. Dat was alles fijn uitgedacht en ineengestoken. Neen, neen, het | |
[pagina 94]
| |
ontbrak onze voorouders niet aan vernuft, in geenen deele, en de moderne menschen die met minachting over de oude tijden spreken, slachten de ketters...: zij dolen jammerlijk. ('t Vervolgt) J.F. Wingene. |
|