Biekorf. Jaargang 49
(1948)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 59]
| |||||||||||
Van dokkewortels en dokkeblaren gesprokenHiermee wordt, eens te meer, die lastige kwestie van de volksnamen der planten opgeworpen. De volledigste lijst van Nederlandsche volksnamen van planten die wij bezitten, is het ‘Woordenboek der Nederlandsche Volksnamen van Planten uit de gegevens verzameld door de Commissie voor Nederlandsche Plantennamen’, bewerkt door H. Heukels, secretaris dezer commissie (Uitgave der Nederlandsche Natuurhistorische Vereeniging - Bij W. Versluys. 1907). Dit is een werk van 332 bl. met een goede bladwijzer en daarin zijn niet enkel de volksnamen verwerkt, die door genoemde commissie werden verzameld met het doel eenheid te brengen in het gebruik van officieele Nederlandsche plantennamen, maar ook oudere namen uit Dodoens, Kiliaen, Fuchs, de Lobel en de door Deken De Bo in zijn ‘Kruidwoordenboek’ en zijn ‘West-Vlaamsch Idioticon’ en door E. Paque in zijn ‘De Vlaamsche volksnamen der planten’ geboekte. Alhoewel de Zuidnederlandsche Dialectcentrale (Naamsche steenweg 158, Heverlee) zich reeds met de zaak heeft beziggehoudenGa naar voetnoot(1) en er misschien nog aandacht aan wijdt, moet er worden toegegeven, dat er op dit gebied nog zeer veel te doen is en niet zonder reden. Wie zich op dit terrein wil bewegen, moet inderdaad niet alleen een zekere philologische bevoegdheid bezitten - al was het maar om de juiste klank der volksnamen op te vangen - maar hij moet ook plantkundig onderlegd zijn of de medewerking van een goede florist inroepen. Dit laatste wordt te dikwijls over het hoofd | |||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||
gezien. En wanneer men dan ingezien heeft, dat de bevoegdheid van den kruidkundige onontbeerlijk is, vergeet men bovendien, dat deze zich in vele gevallen niet zal kunnen uitspreken, wanneer men hem geen behoorlijk versch of goed gedroogd volledig en deskundig uitgekozen materiaal bezorgt. De florist onderscheidt vaak verschillende soorten, ondersoorten en varieteiten, waar het volk geen verschil ziet en anderzijds gebeurt het, dat het volk kleine verschillen met onderscheiden volksnamen uitdrukt, waar de plantkundige hoogstens groeivormen of b.v. kleurvariaties ziet. Die vraagstukken zijn dus dikwijls veel ingewikkelder dan de meeste liefhebbers zich wel inbeelden. ‘Biekorf’ kan misschien het geschikte bindmiddel worden om op dit gebied samenwerking van folkloristen, philologen en plantkundigen tot een werkelijkheid te maken.
Keeren wij nu, na deze inleidende begrippen, tot onze ‘Dokken’ terug. Een lezer vraagt: ‘Wat is Dokke bij het volk?’ en hij schijnt er goed van bewust te zijn, dat de beteekenis zal verschillen van gewest tot gewest. (Biekorf hierboven bl. 23-24). Uit het zooeven genoemde woordenboek van Heukels kunnen wij leeren, dat hiermede niet minder dan negen verschillende planten kunnen bedoeld worden en dat Dokke over het algemeen wijst op een groot blad. In vijf van de negen gevallen is het een blad, dat op het water of in de nabijheid van het water groeit. De vijf waterplanten zijn:
De vier andere zijn: | |||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||
Wanneer wij nu de bronnen nagaan, waar Heukels zijn gegevens geput heeft, dan blijkt het dat de verschillende namen: Dokke, Docke, Dock, die phonetisch gesproken wel dezelfde zullen zijn, meestal uit oudere werken geput werden, hetzij uit ‘Den Nieuwen Herbarius’ van J. Fuchs (1543) voor Klein Hoefblad en de Klissoorten, hetzij uit Dodoens' ‘Cruijdtboeck’ (1608) voor Groot-Hoefblad, hetzij uit C. Kiliaen's ‘Etymologicum teutonicae linguae’ (1777) voor Groot-Hoefblad, ofwel te vinden zijn in Dr. E. Verwijs en Dr. J. Verdam's ‘Middelnederlandsch Woordenboek’ (nl. Waterlelie, Veldzuring, Klissoorten, Groot Hoefblad), in het werk van De Bo (nl. Waterlelie, Waterzuring) en in dat van E. Paque (nl. Waterlelie, Gele plomp, Watergentiaan als ‘Dokkebladje’ en Ridderzuring als ‘Smalle dokkewortels’ geboekt). Uit den volksmond heeft de Commissie Heukels opgeschreven: ‘Dok’ in Zuid-Beveland en Zeeuwsch-Vlaanderen, ‘Dokke’ in het Land van Hulst, ‘Dokken’ in Noord-Beveland en Zeeuwsch-Vlaanderen, ‘Dokkebladen’ op Walcheren en ‘Dokkeblaren’ in Zuid-Beveland en Zeeuwsch-Vlaanderen, telkens doelende op het Klein Hoefblad. Verder ‘Dokkebladen’ in Zuid-Beveland, Walcheren en Zeeuwsch-Vlaanderen, doelend op Groot-Hoefblad. Geen enkele ‘Dokke’ werd in Noord-Nederland opgeschreven door de leden en medewerkers aan bedoelde commissie, zoodat wij wel mogen besluiten, dat ‘Dokke’ een Zuid-Nederlandsch en derhalve zeer oud Vlaamsch woord is. | |||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||
Bij De Bo hebben wij dan, volgens Heukels: ‘Dokke’ = Waterlelie. ‘Breede dokke’, ‘Dokkeblaren’ en ‘Dokkewortel’ = Waterzuring. Bij E. Paque, eveneens volgens Heukels: ‘Dokkeblad’ en ‘Dokkebloem’ = Waterlelie. ‘Dokkeblad’ = Gele Plomp. } N.B. Dit kan volksverwarring zijn met de waterlelie. ‘Dokkebladje’ = Watergentiaan. } N.B. Dit kan volksverwarring zijn met de waterlelie. ‘Smalle dokkewortels’ = Ridderzuring. Hieruit kan besloten worden, dat ons Vlaamsche volk een zuringsoort bedoelt, telkens er spraak is van ‘Dokkewortel’. Dit besluit, gesteund op de gegevens van de literatuur, stemt ook overeen met onze eigen ervaring. Wij hebben de wortels van Waterlelie of Gele plomp nog nooit weten gebruiken en hebben den indruk dat men in het Zuiden van West-Vlaanderen vooral spreekt van ‘Dokkewortel’ waar wij in de streek rond Brugge spreken van ‘Peerdezurkelwortel’. Welke zuringsoort met groote bladeren ons volk daarvoor nu aanspreekt, is gemakkelijk te beantwoorden, als wij in acht nemen, dat er feitelijk maar twee zeer gemeene soorten van zuring zijn met groote bladeren nl. Ridderzuring en Waterzuring. Naar onze ervaring is het bijna uitsluitend de eerste die gebruikt wordt. De tweede is overigens veel moeilijker om oogsten (groeit dicht bij het water). En hiermee komen wij op het kapittel van de ‘Peerdezurkelwortel’ waarover wij, in 1944, in ‘Het Apothekersblad’ een paar stukjes schreven, die denkelijk ook de lezers van ‘Biekorf’ belangstelling kunnen inboezemen en hier weldra zullen volgen. P. Vande Vyvere |
|