Biekorf. Jaargang 49
(1948)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
De zogenaamde sage van het minnewater te BruggeVEEL van hetgeen als ‘historische sage’ in onze folklore bekend staat, stamt zeker niet uit de volksoverlevering en kan nimmer als gemeengoed van het vertellende volk beschouwd worden. De zogenaamde ‘Contes et Légendes’, die thans veelvuldig als kinderlectuur op de markt worden gebracht, en uit vroegere dergelijke verzamelingen werden geput, spruiten meestal slechts uit het dichterlijk brein van een of ander letterkundige of steunen op verhalen die volledig door kroniekschrijvers werden verzonnen. Uit dergelijke bron is ook de zogenaamde sage van het Minnewater te Brugge afkomstig; hiervan willen we enkele bijzonderheden over ontstaan en verspreiding ten bewijze mededelen. De romantische geschiedenis van Stromberg en Minna verscheen voor het eerst in het werk van J.O. Delepierre: ‘Chroniques, Traditions et Légendes del'ancienne histoire des Flandres’, te Brugge in 1834 uitgegeven.Ga naar voetnoot(1) De schrijver werd te Brugge op 12 Maart 1802 geboren. Opeenvolgens is hij advokaat, bibliothecaris van de stad, archivaris van het provinciaal archief; en hij verlaat later zijn geboortestad om te Londen ons land als consul te vertegenwoordigen en sterft er op 18 Augustus 1879. Hij genoot een zekere bekendheid als geschiedschrijver, taalkundige en bibliofiel.Ga naar voetnoot(2) Bij het opstellen van zijn ‘Chroniques’ nam Delepierre een Engels werk tot voorbeeld (Romances of History) | |
[pagina 32]
| |
in hetwelk een aantal uittreksels uit alle tijdperken van de geschiedenis voor een breed publiek, althans te dien tijde, opengesteld worden. Geschiedkundige gebeurtenissen uit onze eigen gewesten verwerkte hij tot romantische novellen, en hoople hierdoor menig lezer de baan te wijzen naar zuiver historische verhandelingen. Menig ander schrijver is op dezelfde manier te werk gegaan in en buiten onze streken: H. Berthoud, Car. Popp, Collin de Plancy, A. Siret, J. Huyttens, e.a.m.Ga naar voetnoot(1) baden in de historische romantiek, zodat merkwaardige geschiedkundige gebeurtenissen onder hun vaardige handen vervormd worden tot soms weemoedige verhaaltjes met min of meer ‘happy end’. Hun materiaal staat dan ook volledig in de ban van de zuiver folkloristische belangstelling. In zekere mate nochtans bleef hun invloed bestaan tot op heden en zijn het deze dichterlijke verhaaltjes die de plaats veroverd hebben, welke eigenlijk aan het onvervalst volksgoed toekwam. Delepierre's zogenaamde Minnewatereage draagt de zoeterige titel: ‘Le Lac d'Amour ou Stromberg et Minna’ en opent de reeks vertellingen in deze bundel. Het wordt een tranerige geschiedenis uit de tijd van de verovering van Oud-België door de legioenen van Julius Caesar. Minna vlucht het dwanghuwelijk om haar geliefde, die ten strijde trok, trouw te blijven. Zij sterft echter in de wildernis aan de oevers van een watervliet, juist vóór de komst van haar Stromberg. Hij begraaft haar in de bedding van de rivier en grift in een steen het opschrift ‘Minnewater’. En uit die oeroude tijden zou de naam zijn bewaard gebleven. Zeer romantisch klinkt dit wel... Maar toen J.W. Wolf, een tiental jaren later zijn ‘Niederländische Sagen’ uitgaf, na ernstig bronnenonderzoek, kon hij niet nalaten, een thans voor ons gewichtige beoordeling over deze zogenaamde sage in zijn inleiding over te drukken. Over dit werk, dat hij vanwege de schrijver ontving, zegt hij: ‘De avonturen van Liede- | |
[pagina 33]
| |
rik uitgezonderd, bevat het slechts geschiedenis,’ en hij vervolgt: ‘Delepierre's Lac d'Amour beschouwden we aanvankelijk als een werkelijke sage, maar na ingewonnen inlichtingen kwamen we tot de overtuiging dat het slechts verzinsel was!’Ga naar voetnoot(1) Wie Wolf die inlichtingen bezorgde weten we niet, hij had talrijke briefwisselaars in onze streken: waarschijnlijk is het de schrijver zelf die hem op de hoogte bracht, zoniet kan het ook afkomstig zijn van Kan. Carton, met wie Wolf heel vriendschappelijk omging.Ga naar voetnoot(2) Het is wel eigenaardig dat noch Caroline Popp in haar ‘Récits et Légendes des Flandres’, noch A. Brooke in haar ‘Legends of Bruges’Ga naar voetnoot(3) zich door de romantiek van die Brugse plaatsnaam hebben laten verleiden tot nieuwe sagenverwerking. 't Minnewater wordt alzo geruime tijd gerust gelaten door de ‘folklorisanten’ of minnaars der romantiek, alhoewel in historische verhandelingen ondertussen menigmaal over de naamoorsprong op meer wetenschappelijke wijze wordt geschreven. Toch zijn er taalkundigen die zich laten bekoren door het folkloristische in die plaatsnaam. Zoo tracht J. Claerhout in ‘Biekorf’ te bewijzen dat minne hetzelfde betekent als meerminne of waterkalle. En, zegt hij heel welluidend en met stijl: ‘omdat 't Minnewater te Brugge zulk een lief, zulk een schilderachtig, zulk een volksbemind water is: 't zal daar voorzeker een welbekende waterkalle, een veelbesproken watergeest, een wijdvermaarde ondine, een uitnemende minne verkeerd hebben: van daar de naam van 't Minnewater.’Ga naar voetnoot(4) 't Klinkt zo geleerd en tevens zo naïef een goede vijftig jaar nadat 't neergeschreven werd. Toch was Mr J. Vermeulen van Gent in zijn uitgebreide uiteenzetting over de naamoorsprong van de | |
[pagina 34]
| |
‘Minnemeerschen te Gent’ ongeveer in 't spoor van J. Claerhout ontspoord.Ga naar voetnoot(1) Doch in een bijvoegsel op zijn eerste overzicht wijst hij zelf op 't gebrekkige in zijn bewijsvoering daar hem van toponymische zijde op meer waarschijnlijke gegevens voor de uitleg van die ‘minne’ -namen werd gewezen.Ga naar voetnoot(2) Intussen zinspeelde ook deze Gentse schrijver op de zogenaamde Brugse sage en sprak zelfs over de mogelijkheid een plastische uitbeelding te plaatsen in de nabijheid van ons Minnewater, en opperde daarbij het vermoeden dat deze geschiedenis als poppenspel zou kunnen uitgewerkt worden. Waarschijnlijk omdat te weinig Bruggelingen ‘Oostvlaamsche Zanten’ lezen, kwam van die plastische uitbeelding niets terecht. Daarentegen werkte L. Hoste een berijmd spel voor het draadpoppentheater uit, getiteld: ‘Minna Wunnestein of de sage van het Minnewater’, dat dan ook volledig steunt op het thema van Delepierre.Ga naar voetnoot(3) Ook te Brugge trok 't Minnewater nu en dan de aandacht. Eerst van Maurits Sabbe, die humoristisch vertelde, in zijn ‘Filosoof van 't Sashuis’, hoe dit water aan zijn naam geraakte. Men kent genoeg die dramatische twist tussen een schoenmaker en zijn wijf om te weten in welke richting Damme ligt. Koppig is dit wijf wel en als ze dan in het water gedonderd wordt, blijft ze nog hààr richting aanwijzen. Daar voegt Sabbe dan spottend bij: ‘En omdat dat schoon model van huwelijksliefde daar verdronken is, hebben ze dat water 't Minnewater geheeten.’ Plezant is die geschiedenis wel, maar zeker niet oorspronkelijk, want onder heel verschillende vormen is dit voorbeeld van vrouwelijke koppigheid in ons volksvertelsel bekend.Ga naar voetnoot(4) | |
[pagina 35]
| |
Rond 1938 verscheen te Brugge een bundeltje ‘Brugsche Legenden’ verzameld door Hugo Vrielinck in hetwelk de legende van het Minnewater wordt naverteld. Oorspronkelijke sagen zal men trouwens in dit boekje te vergeefs opsporen. Bij zijn Minnewaterverhaal vermeldt de verzamelaar laconisch ‘naar O.D.’ wat voor een oningewijde wel op een raadseltje gelijkt.Ga naar voetnoot(1) Best maar dat deze legendenverzamelaar niet leefde in die jaren 1874-1880 toen er geleidelijk te Brugge voor sagen en legenden heel wat belangstelling ontstond, gegroeid uit de samenwerking Gilde van Sinte Luitgaarde en Rond den Heerd, en door oproep en zantenuitgave levendig gehouden. Dat er zelfs naijver en pennetwist uitbrak, is misschien minder bekend. In een Brugs weekblad, ‘De Halletoren’, door Julius Sabbe uitgegeven, verscheen onder de titel: ‘Brugge-Nuerenberg’ een oproep voor een legendenprijskamp. Na een vergelijking getrokken te hebben met de beroemde Duitse stad, over dewelke veel sagen en legenden opgetekend werden, schrijft het blad: ‘... Wij openen een prijskamp voor het inleveren van het grootste getal legenden, betrekkelijk op huizen, gebouwen, beelden, gewesten en andere bijzonderheden onzer stad.’Ga naar voetnoot(2) Een schoon opzet mocht dit wel genoemd worden. Doch ‘Rond den Heerd’ nam het anders op en voelde zich gekrenkt. Kan. Duclos scherpte met veel zorg zijn pen om een antwoord op te stellen als afweer op deze aanval tegen zijn heilige rechten. ‘Wij verzoeken onze lezers, zo schrijft hij, wel te willen acht nemen op het recht dat wij ons voorbehouden op al wat in RdH sedert zijn bestaan gedrukt is. Dat geldt ook voor vertelsels, legenden, enz. en wij herhalen 't hier met inzicht omdat er wel zouden zijn die goeste hebben om RdH te pluimen, ten einde een | |
[pagina 36]
| |
prijs te winnen in den een of anderen prijskamp, met 't gene wij verzameld hebben.’Ga naar voetnoot(1) Het wederwoord weergalmde uit de ‘Halletoren’ onder de titel: ‘Een zonderlinge monopolie’. En men stelde hierin de vraag: ‘Wil RdH misschien het monopolie eischen van het opzamelen der volkstraditiën? Zoo iets ware verre gezocht en ten andere nadeelig voor de zedenkennis der Vlamingen.’Ga naar voetnoot(2) Het is Duclos, die het debat beëindigt met de verklaring dat al hetgeen in RdH verschenen is eigendom blijft van de medewerkers of de inzenders en dat hij slechts dit recht wilde zien handhaven.Ga naar voetnoot(3) Tot besluit dienen wij enkel te vermelden, dat een uitslag van deze prijskamp verder in de ‘Halletoren’ niet voorkomt. Wat daarna gebeurd is weten wij niet, maar als volkskundige, hier legenden-, pennetwist is het een plezant staaltje. Deze enkele gegevens over de zogenaamde sage van het Minnewater bewijzen dat men soms heel voorzichtig dient te werk te gaan vooraleer men sagenmateriaal uit 19e-eeuwse ‘Chroniques’ of ‘Légendes’ zal durven onder de algemene benaming volksvertelsel rangschikken of aanvaarden. Het bewijst ons insgelijks dat dergelijke mooie en goedgeschreven verhaaltjes uit een tijdperk van volle opbloei van het romantisme, van een taaie levenskracht getuigen en meer dan één maal verwarring hebben gesticht. Zelfs folkloristen lopen al eens in de val, omdat deze stukjes, op een zekere tijdsafstand beschouwd, en tevens op het eerste zicht, letterkundige bewerkingen schijnen van mondelinge volksoverlevering, hetgeen vroeger wel meer in zwang was. H. Stalpaert |
|