Biekorf. Jaargang 48
(1947)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
Als het kermis is...
| |
[pagina 225]
| |
gezet, of al de kinderen spotterden van tusschen de banken: ‘Ikke, Sissen, ikke gaan draaien!’ - ‘Alla! wa' kies je, blauw of rood?’ Bleef de vleer op de gekozen kleur staan, dan had ons kind een blad makkerongs voor een eens en 't zat voor een half uur stil: met de tong weekte het de makkerongs los al den averechtschen kant. Jan-trekt-deure, ook Jan de Klets genaamd - hij had een ijselijke mane - trok met zijn viool onder den arm van staminee tot staminee. Als hij eenige deuntjes gespeeld had, ging hij met zijn muts geld ophalen. Liefhebbers sprongen op de banken en gaven een vooizetje ten beste van ‘De Manè-è èze’ of van ‘Klinklanklaantje en zijn wuuvetje’ of van ‘Pierlala’, Maar 't meeste bijval oogste nog altijd 't liedje van: - Jantje, Jantje, je wijf is ziek..,
- Is ze ziek. laat ze ziek,
't Is maar in de week en de Zondag niet,
En naar huis en ga ik niet.
- Jantje, Jantje, je wijf is berecht...
- Is ze berecht, laat ze berecht,
Als ze maar goed heur zondetjes zegt,
En naar huis en ga ik niet.
- Jantje, Jantje, je wijf is dood...
- Is ze dood, laat ze dood,
Z'heeft mij van mijn leven al genoeg gek...
En naar huis en ga ik niet.
- Jantje, Jantje, je wijf is gekist...
- Is ze gekist, laat ze gekist,
Als ze maar goed genageld is,
En naar huis en ga ik niet.
- Jantje, Jantje, je wijf is in de pit...
- Is ze in de pit, laat ze in de pit,
Als ze maar een steek of vijve diepe zit,
En naar huis en ga ik niet.
Wie van een flikkertje hield, trok dien Zondagavond naar 't bal in 't Gildenhuis; er speelden daar eenige muzikanten en ze dansten de kadriel, de lansier en ook de polkastok. Maar voor de parochianen was dat | |
[pagina 226]
| |
nog al reschierlijk, er waren overal afmuizers, en Mijnheer pastoor had op de preekstoel gebuischt; hij noemde wel niemand bij zijn naam, maar heel de kerk had het al gelijk verstaan. ‘Ja!’ had hij gezegd, ‘dat ze 't al deden gelijk dat oud moedertje uit 't Gemeentehuis; de berkebezem is daar de politieklok!Ga naar voetnoot(1) - Zij vaagde de staminee uit, als ze goesting had van sluiten. - En we zouden dan niet moeten hooren dat ze met 't zandkonvooi naar huis getrokken zijn, gelijk die boer daar met zijn vosde peerden uit den Broek! En als jen dochters 's avonds mogen gezien worden, moeder, waarom moet ge dan den emmer water door d'hage kletsen?’ Ze hadden het natuurlijk allemaal begrepen. - ‘Dat is hier gelijk bij de pastoor van Lapscheure’, zei de kerkbaljuw, - ‘niemand vernomd is niemand geblameerd, maar die mijn abrikozen gestolen heeft zit daar aan 't wijwatervat!... En weet je 't al?’, voegde hij er fluisterend aan toe, ‘Seven zijn oudsten is voor zeven Zondagen van 't doksaal geborsteld, omdat hij onder de stoors naar de dansers van 't Gildenhuis gekeken heeft!’
Heel de kermisweek was er schieting in 't Gildenhuis; Kermiszondag was er een beschrijving voor al de schotters van stad en omliggende. Ondertusschen gingen ze een keer op staminee; gewapend met pijl en boog en bewust van hun voornaamheid, wandelden ze dan, die vreemde schotters, tusschen al dat kermisvolk. Zoodra de zot van de gilde in ‘tenue’ op de Plaatse geloopen kwam, begon al het volk te schruwelen en te schetteren om zijn zotte sprongen en grappen. 's Avonds deden de schotters - voor de klucht - een toertje op de perretjes en als 't paste gingen ze ook een keer een flikkertje slaan in de balzaal, alwaar ze vrijen toegang hadden. | |
[pagina 227]
| |
Laat in den avond trokken lange rijen Brugsche spellewerksters, arm en arm en een hoepsasa, al zingend de stad in; met dat ze een voet op de brug zetten, begonnen ze te springen en te schudden dat het zand omhoog stoof.
Kermismaandag was er even veel volk, met dat verschil dat de parochianen vandaag kermisvierden in familie. De uitgenoodigde verwanten deden al het mogelijke om den dienst voor de overleden parochianen - te 9 uur - bij te wonen. De kerk was te klein: ingezeten en uitgeweken parochianen, ze knielden daar allen in gebed vereenigd op hun piekebeste, met de kofferkleederen aan. Men kon ze van ver uitsteken, die verwante, gezette boerinnen uit den Broek, in hun ouderwetsche kleedij: witte katoenen kousen, een zijden voorschoot en den Zeeuwschen wit strooien hoed op met de kleurige afhangende zijden strikken op de schouders; als het te heet was, in de kerk, dan legden ze den Zeeuwschen hoed op den stoel voor zich neer en ontblootten alzoo hun stijfgestreken witte kanten muts waaronder de gouden oorijzertjes tegen de slapen glinsterden. Ze kenden ze allemaal: Wanne van Wannes Backers uit de Blauwe Zale, en Siska van Seven Timmermans uit 't Roo Huis, en Djina van Ko Hostens uit 't Vagevier, en Wantje van Seven Hostens uit de Spijckere, en Scheppers vrouwe uit Schoonhove, en Wanne van Speybroecks uit Broekhove. Na den dienst vergaderden de verschillende families op 't kerkhof en gingen dan in groepjes naar de Plaats en op staminee; 't Gemeentenhuis zat seffens stampvol: al familie ondereen, want heel de Broek en de Plaats 't was al familie en hondejong. Moedertje Hoste, de bazinne, wist niet waar eerst den goên dag gezeid. - ‘Wel, wel, wel, wie da we daar he'n!’ - ‘Zijt ge 't ook een keer afgekomen met de kermesse?’ - ‘En hoe stelt je 't nog in jen nieuwen thuis?’ De wijnkom werd op tafel gezet - witte en roode wijn gesuikerd en gekruid - en de baas schepte al uit | |
[pagina 228]
| |
met den tinnen lepel in de kleine glazetjes; en Seven Hoste de schaapboer lachte: - ‘Laat ze maar komen, frere, en schenk ze maar vol, we gaan ze aantijden leêgen, want 't is toch geweten en gezeid: Als de boeren uitgaan, ze weten van geen sparen,
Maar als ze weer thuiskomen, ze zouden de stront vergaren!
Ze waren al gildig verblijd tegen dat ze aan de kermistafel bijschoven, al die boerenfamilies. Die tafel geleek nog al veel de een op de ander: goede selderijsoep, bouillie met aardappelen en perseboontjes, en kiekens met appelmoes; daarna schoven ze vier, vijf taarteblikken in 't midden met fijn appelmoes gevuld - speciaal appelmoes van zomerkalvijntjes - en met tralies overkruist. Groote kommen Spaansche pap - met een smaakje rozewater of paplaurier, - geel van de eiers en met een vel van een halven vinger dik, stonden al in den kelder te koelen voor 's avonds, tegen dat ze weer van de Plaats kwamen. Er was dan prijsschieting in 't Gildenhuis: zilveren couverts en koffielepeltjes of twaalf telloren met 't wapen van de maatschappij in 't midden. Er was in deze herberg alle dagen iets anders te doen, want er zat leven in die maatschappij met leden die de leute kenden gelijk d'Hooriksens; den Woensdag was het palingschietinge en den Vrijdag mosselsoepee. De andere herbergen gaven een mosselsoepee dien kermismaandag zelf, voor de vaste klanten; 's nuchtends-vóór den dienst -hadden de mosselboeren zwaargeladen zakken met de kortewagen naarhier gevoerd.
Later - in 't begin van de jaren 80 - met het opkomen van de ‘Ringstekers’: - een sosseteit om de herbergiers te doen leven - de ‘Vlaamsche ruiters’, alias de Vlaamsche zuipers, werd er op Kermisdinsdag ringsteking gehouden van aan de Smul tot aan Mexico; maar ze schreven in, in 't BoldershofGa naar voetnoot(1). De leden | |
[pagina 229]
| |
- meest boeren en hoveniers die een getrek hadden - zetten aan te twee uur met sieze of kar en paard; drie man per getrek: een voerman, een steker en een getuige, en er reden drie siezen. Tusschen de twee herbergen, langs weerskanten van de kalsijde, had de Motte vijf staken geplant; de touwen met de bussen en de koperen ringen hingen los in de staken over de kalsijde. Half rechtstaand en goed mikkend in zijn wiegend getrek probeerde de speler den ring op zijn lans te steken; hij had kans van tien ringen per rit: vijf in 't gaan en vijf in 't keeren, maar tusschenin dronken ze eerst een pint in Mexico. Zoo reden en staken en dronken ze heel den namiddag totdat ze de prijzen gewonnen hadden: menagegerief en boerenalaam - de prijsuitdeeling was in de Smul. Niet een ringsteker die nuchter naar huis trok dien Kermisdinsdag, en er waren daar van die felle drinkers bij, die minstens een kwartje binnen haddenGa naar voetnoot(1).
Kermiswoensdag gaf de boldersmaatschappij ‘de Vredemannen’ - die niet wilde onderdoen voor de ringstekers - prijsbolling bij Lotje in d'Hope: de vrouwen bolden dan ‘de Trou madame’ in de Zorge; 's avonds na de prijsuitdeeling was er mosselsoepee, en 't gebruik wilde dat de vrouwtjes een voor een den deken kusten. | |
[pagina 230]
| |
't Halven de week, met Kermisdonderdag, was er bijna zooveel volk als op Kermismaandag; dan hadden er allerlei volksspelen plaats: mastklimming langs een bezeepte pers, - de spelers hadden zand in de broekzakken; wit en zwart, ook langs een gladde pers, - op de eene kant een zeil kalk en het andere zeil vol grim; emmertje steken, - het water doen kantelen op den speelmaat; puidenkoers op een kortewagen; zaklooping en eiertjes slaan. Er was dien namiddag ook prijsuitdeeling voor de congreganisten in het klooster van den Berg; ze moesten eerst in 't emmertje smijten om hun plaats te kennen. De prefekte, juffrouw Clemence van 't kasteel, gaf schoone prijzen ten geschenke: neusdoeken, sargen en kleederen; daar ze wist dat sommige begoede meisjes zulks niet begeerden, gaf ze ook heiligenbeelden onder glas en gleierswerk te kiezen. Daarna werden ze getrakteerd met Assebroeksche taarten en een pinte bier: rond den vijven keerden ze huiswaarts met de armen volgeladen, den stroom van 't wandelend kermisvolk te gemoet en elk liet zijn prijzen zien en bewonderen te midden van de straat. Met den avond kwam er veel buitenvolk toe van d'omliggende dorpen; maar die volksspelers van 's namiddags - die al een beetje verblijd waren - en dat buitenmannevolk waren het nooit eens en ze vochten altijd in 't naar huis keeren; vooral de Dammenaars waren eeuwige, benauwelijke messevechters.
Op Koekezondag was er bijlange zooveel volk niet meer; 't meestendeel was nu naar de kermis van Sijsele of naar Varsenare getrokken. Met Koekemaandag kwamen de Brugsche spellewerksters hier al de restjes opeten; ze reden eerst met de ‘sarrabank’ naar Varssenare gaan dienen ‘no' Meritius vo' heuifd’. Later in den achternoen kwamen ze hier aangereden al zingend en stampend op de langgerekte tonen van een speelhoek; heel de dorpsjeugd kwam bijeengeloopen onder de linden vóór de | |
[pagina 231]
| |
Zorge, waar de zingende sarrabank met de Brugsche spellewerksters gelost werd. - ‘Gauw, kom! St. Annetje is hier!’, riepen ze van t'enden de straat - de meeste spellewerksters waren hier van de parochie St. Anna - en de kinderen zongen dat opgevend vooizetje mee: En we zijn bijeen en we trekken naar St. Annetje,
En we gaan op zoek al achter een ander mannetje.
En we zijn bijeen
En we zullen niet meer scheen,
Wij zijn gezworen kameraden.
De groote ronde witte pijpmutsen dansten onvermoeid in de groote kamer van de Zorge, wippende en armen zwaaiend; en Wanne, de dikke bazinne met den gemoedelijken lach, knikte maar altijd lachend toe; ze was gelijk de moeder van heel St. Anna en kende ze allemaal, die volksvrouwen, met naam en toename. - ‘Ha, ha! maar Mietje toch!’ - ‘Dat's een keer wel, Tanse!’ - ‘Alla, Klimme, zet joender nu een keer neer en laat het zweet indrogen!’ Maar dat Brugsch goedje was niet te temmen, ook niet met een goede tarweboterham en een glazetje bier. - ‘Zeg, moedere! He' je nog nie' entwat ten beste, dè? en we zin ook toch mo' dutsen! en 't mag d'er toch wal of vo' 't restje van de kerremesse! Och toe, Wantje, lijk een goe' moedertje, en laat jen herte spreken en hoal da' knuistjen uut!’ Wanne Leks liet haar gezeggen en sneed heel het hespeknuistje op; en smekken dat ze deden aan die knaspertjes, dopten de kruimeltjes brood op met den vingertop, en zeiden likkend aan de vette lippen: - ‘Dankbaar weie, Wantje, me gaan nog eintje zingen! Alla, Mietje, zet 't kluwzetjen in!’ Jan trouwde voor den zevensten keer,
Met een oud wijf, ze had geen tanden meer,
Ze moest met een stoktje naar de kerke gaan.
Jan begost te zuchten en krabbelde in zijn haar:
't Is gedaan, 't is gedaan, en 't is gedaan,
En 'k zou veel liever, en 'k zou veel liever
| |
[pagina 232]
| |
't Is gedaan, 't is gedaan, en 't is gedaan,
En 'k zou veel liever den koning dienen gaan!
Van hier reed de zingende sarrabank naar de Keizer en vandaar naar de Smul en 't galmde in de verte:... Gelijk het zaad wordt weggestoken in een zak of in een lâ,
Zoo ook komt 't jonge meisje in St. Annetjes schapra.
't Was reeds volop avond geworden als de sarrabank met den speelman en den speelhoek en de zingende spellewerksters naar Brugge keerden: En wij zijn bijeen, en wij rijden naar St. Annetje.
.....
St. Kruiskermis was gedaan, 't was Koekemaandagavond. M. Cafmeyer |
|