Van Lokkedijze en Loopmande.
Lokkedijze. Zuigdot, zuigdotje; fr. nouet à sucer. Anders: Fokkedijze (Wingene), Fokkedei (Kortrijk), Lokkedutte. Zie Loquela en De Bo.
De nu gelukkig verdwenen lokkedijze wordt door Dr. Peel in Andleie nader beschreven: ‘Een stukje brood, of een boon, of een klontje kandijsuiker - alles, natuurlijk, eerst zorgvuldig door moeder of grootmoeder geknabbeld, in een versleten vod gewikkeld, met een draad of koordeken toegesnoerd (zoo omtrent lijk het zakje blauwsel voor de waschte) en alzoo in kindjes mond gestopt van zoohaast het begon te huilen.’
Loquela zegt dat Lokkedutte ook gehoord werd als schimpwoord op een gemeen vrouwmensch. Is er hier misschien ‘contaminatie’ met Lokketesse -Akketesse, waarover in Biekorf (1946, bl. 239 en vorigen) geschreven werd?
Loopmande. Loopwagentje; fr. chariot d'enfant: eng. Gocart; hd. Gängelwagen. Anders: Gamande, Kevie, Kooi, Reuze (De Bo). Het loopwagentje was uit latwerk getimmerd en liep op wieltjes. De Vlaamsche loopmande was een klokvormig mandwerk gevlochten uit gepelde wissen, lijk de waschmanden voor witgoed. De mandemakers hadden er altijd bij hun