Biekorf. Jaargang 48
(1947)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 110]
| |
I. Bij de Oostvlaamsche Folkloristen.Deze Bond, die ook gedurende den oorlog zijn werkzaamheden had voortgezet, trad terug in het folkloristisch strijdperk in het jaar 1945. Reeds langen tijd heeft men aldaar de gewoonte een zomer- en een wintercyclus van voordrachten in te richten, met minstens voor iederen cyclus een achttal sprekers. De Oostvlaamsche folkloristen beschikken daarbij over een zeer mooi ingericht museum, richten in ditzelfde museum op de Zondagnamiddagen een Poppenspelseizoen in voor jonge en oude Stropkens, hun kas staat op ‘Beau fixe’, ze geven een verzorgd tijdschrift uit en mogen op degelijke medewerking rekenen. In 1945 werd ten laste van het Alfons de Cockfonds een prijskamp uitgeschreven voor een studie over de ‘Weerkundige Volkskalender van het Vlaamsche land’. Er waren drie inzendingen, en dit moet men een grooten bijval noemen, als men rekening houdt met de moeilijkheid van het voorgestelde onderwerp. Men vergete immers ook niet dat veel prijskampen door geleerde genootschappen uitgeschreven regelmatig onbeantwoord blijven! De heeren Maurits Broeckhoven van Gent en H.L. Beirens uit Hoboken werden bekroond. Het overvloedig materiaal van den heer Beirens werd in aanmerking genomen voor mogelijke uitgave als ‘Weerkundig Woordenboek van België’. Hetzelfde fonds heeft voor het jaar 1947 opnieuw een prijsvraag uitgeschreven over de ‘Folklore van het | |
[pagina 111]
| |
paard in België’; inzonderheid over de paardenommegangen en -zegeningen, de paardemarkten en hun gebruiken, het paard in het uithangbord en als gebakvorm. Men verwacht de inzendingen vóór 31 December 1947.Ga naar voetnoot(1) | |
II. Bij de Westvlaamsche Folkloristen.Seffens na de Bevrijding is ook deze Bond wakker geschoten, zekerlijk een dubbel lastig iets na den zwaren winterslaap van vier jaren. Een ‘Beertje 1945’ werd de wereld ingezonden, met een goede lading humor... uit de oorlogsdagen. We vermoedden dat de Westvlamingen de eersten waren met een dergelijke uitgebreide bijdrage tot de oorlogsfolklore; sedertdien echter kennen we verschillende soortgelijke uitgaven, zoowel in eigen land als in den vreemde. Voordrachten stonden ook hier op het winterprogramma, en zooals in veel Bonden kende men ook moeilijkheden met ledige kassen en platte beurzen. Het is dan ook een verheugend feit, dat thans, dank zij de tusschenkomst van de provinciale overheden en den bestendigen aangroei van leden, de kas er heel wat beter voor staat. Want zonder goede kas, geen gezonde folklore-werkzaamheden. Het winterseizoen 1946 47 bracht dan ook een kleine omwenteling in de gewoonten van den Westvlaamschen Bond, onder den vorm van een volledig programma met voordrachten, een tentoonstelling, een winterfeest, een viering van den eerehoofdman Karel de Wolf en van het tienjarig bestaan. In het bijzonder durven we hier aanstippen de Kerstkribbententoonstelling, in het stemmig zaaltje van de Jeugdherberg te Brugge van 21 tot 23 December 1946 gehouden. Er was een tentoonstelling van oude Kerstkribben uit de Brugsche verzamelingen bijeengebracht en ook een prijskamp voor | |
[pagina 112]
| |
kribben van eigen maak, met een twintigtal inzendingen van verschillend gehalte. Spijts de koude heeft deze tentoonstelling werkelijk veel bijval genoten. Om het jaar goed in te zetten verscheen het ‘Beertje 1947’ als zesde in de reeks. | |
III. Al grasduinend in de tijdschriften.In 1945 verscheen het ‘Jaarboek’ van de Oostvlaamsche folkloristen, tevens als jaargang bedoeld van de ‘Oostvlaamsche Zanten’. Een studie over de sagefiguur Osschaert (F. Van Es) en over de Volkskunde van Moerzeke (Lic. J. Laureys) dienen aangestipt. In den jaargang 1946 van ‘Oostvlaamsche Zanten’ treffen we als belangrijke bijdragen: De Rozenhoedviering te Wetteren (Drs. M. Daem); Het oude gewoonterecht van hooger en lager personeel in een middeleeuwsche abdij (M. Gijsseling), en vooral een belangrijke uiteenzetting van Dr. K.C. Peeters over de Bibliographie van de Vlaamsche Folklore. Dr. Peeters, conservator van de Musea Steen, Vleeschhuis en Brouwershuis te Antwerpen, en redactiesecretaris van het tijdschrift ‘Volkskunde’, heeft een plan ontworpen voor het opmaken van een bibliographie van de Vlaamsche Folklore, loopende over de periode 1800-1938 (boeken en tijdschriften). Hij leunt aan bij de bekende indeeling van Hoffmann-Krayer, die ook reeds door de Nationale Commissie van Folklore van België werd gevolgd in haar ‘Jaarboek’ (1939). Zonder voor een Westvlaamsch ‘chauvinist’ te willen doorgaan, durven we toch gerust vooruitzetten dat het een Westvlaming was die het eerst zulk een machtig opzet heeft aangedurfd. Eerw. heer Lodewijk De Wolf zaliger, te dien tijde hoofdopsteller van ‘Biekorf’, liet gedurende twee jaren (1908 en 1909) zijn ‘Volkskundige Boekenschouw’ (Bibliographia Folklorica) verschijnen. Het is tot nog toe niet uitgemaakt, om welke redenen dit modelwerk niet werd voortgezet. Want in de ‘Mededeelingen van de Vlaamsche Academie’ vernemen we dat deze instelling de uitgave overgenomen | |
[pagina 113]
| |
had, zij zou de twee verschenen deelen laten herdrukken, om dan het derde deel voor 1910 in 1911 zelf uit te geven. Op 19 Maart 1910 liet L. De Wolf weten dat hij met deze voorwaarden vrede nam, maar dit is ook het laatste woord dat officieel over deze verdienstelijke onderneming aldaar gezegd wordt. Ook Eerw. Heer Allossery zaliger heeft in zijn ‘Geschiedkundige Boekenschouw’ (2 dln. 1912-1913) een degelijk hoofdstuk gewijd aan de folklore, hoofdzakelijk als hulpwetenschap van de geschiedenis beschouwd, terwijl de ‘Société d'Emulation’ te Brugge in haar bibliographie een beperkt overzicht van de folklore in het graafschap Vlaanderen opnam. Met genoegen zien we dan ook Dr. Peeters een reuzentaak op zijn schouders laden en wenschen hem bij voorbaat volharding en moed om dat werk tot een goed einde te brengen.
Na een heel tijdje onderbreking kwam ook ‘Volkskunde’ als driemaandelijksch tijdschrift voor de studie van het volksleven terug van de pers. Een bijdrage over den Bruggeling Adolf Lootens (1835-1902), bedoeld als een hoofdstuk uit de geschiedenis van de Vlaamsche volkskunde, werd in het eerste nummer opgenomen. De eerste Westvlaamsche volkskundige belangstelling wordt in deze bijdrage als een geheel overschouwd, samen met den levensloop van Lootens, zijn twee belangrijke werken, de bedrijvigheid van de mannen van ‘Rond den Heerd’ en de Sinte Luitgaardegilde. Onder de vele degelijke bijdragen van den eersten naoorlogschen jaargang (1946) dienen we verder te vermelden: Over en om de Breugelsche zwaarddansers en hun vermeende inspiratiebron (Prof. J. Gessler); Vlaamsche Volksdevoties in een Geuzenlied uit de 16e eeuw (Dr. J.J. Mak) o.a. getuigend van een zeer groote belezenheid, in een overlading van nota's, die op een ongelukkige wijze een halve aflevering in beslag nemen; Sikkel, Zichte, Zeis en Pik (M. De Meyer), een onderzoek, aan de hand van de oudst-bereikbare | |
[pagina 114]
| |
bronnen, naar den ouderdom en het opeenvolgend gebruik van deze landbouwerktuigen; passend en rijk verlucht. In de ‘Vlaamsche Gids’ (Oct.-Nov. 1946) bespreekt Prof. R. Foncke: De huidige Folklore-studie in Vlaanderen. Na een geslaagd geschiedkundig overzicht van wat er reeds geleverd werd sedert de wetenschappelijke beoefening van dit vak, behandelt S. de opleiding aan de hoogeschool en wenscht ook in het normaalonderwijs de studie van de volkskunde te zien invoeren. Een grondige uiteenzetting van G. Meerseman O.P. in ‘Ons Heem’ (Nr. I, 1947), geeft de noodige houvasten bij het thema: ‘In welken geest, hoe en waarom beoefent de onderwijzer de Heemkunde’, waarin ook de folklore de plaats toegewezen wordt die haar toekomt. Over het algemeen mag men niet klagen over hetgeen op folkloristisch gebied in het Vlaamsche land verwezenlijkt wordt. De werking eenerzijds van de bonden - jammer dat ook Brabant, Antwerpen en Limburg op dit appel ontbreken - en de vele studiën anderzijds in de tijdschriften, laten ons toe voor de toekomst het beste te verhopen. Het weze ons hier tevens toegelaten te wijzen op het feit dat stilaan op de viering van twee ‘Vijftigjarigen’ zal moeten gedacht worden. Want én ‘Biekorf’ én ‘Volkskunde’ naderen dit eerbiedwaardig aantal jaargangen, en zouden voorzeker op de waardigste manier dit heuglijk feit gedenken, door een grondig register op deze 50 jaargangen samen te stellen. Om de uitgave hiervan mogelijk te maken, zou men beroep kunnen doen op financieelen steun bij de staatsinstellingen. Mocht deze wensch vervuld worden, en mochten vooral degenen die voor het beleid van deze onderneming instaan, weldra de handen aan het werk slaan en, overal waar het moet, de noodige medewerking verzekerd zien. H. Stalpaert. |
|