Biekorf. Jaargang 48
(1947)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 5]Bach Mervillie
| |
[pagina 98]
| |
Alfons Mervillie, in 1856 te Wontergem in Oost Vlaanderen geboren, had een oom, Jan Baptist Mervillie, die onderwijzer was in de naburige gemeente DentergemGa naar voetnoot(1), en er zelfs geregeld inwonende leerlingen hield. Hij moest een begaafd schoolman zijn, want hij kon zijn neef Alfons zoo goed tot de oude humaniora voorbereiden dat deze, bij zijn intrede in het Klein Seminarie te Roeselare, onmiddellijk met de vijfde latijnsche klasse kon beginnen. Samen met Octaaf De Vaere, - die van Dentergem was en later als eerste prijs van het Conservatorium van Brussel de befaamde orgelist van St. Maartenskerk te Kortrijk zou wordenGa naar voetnoot(2), - kreeg de jonge Mervillie van zijn oom ook de eerste beginselen van notenleer en muziek. De eerste zaadjes van dit muziekonderricht zijn op vruchtbaren bodem terechtgekomen, want zij moeten waarschijnlijk ontkiemd zijn en tot wasdom gekomen zonder specialen hovenier! Het blijkt immers niet dat Alfons Mervillie in het Klein Seminarie te Roeselare de gelegenheid heeft gehad zich een methodische en diepgaande muzikale vorming te nutte te maken. Wel leerde Hugo Verriest hem op de rhetorica ‘keuren, kiezen en smaken’, en misschien kreeg hij nuttige wenken van Johan DestoopGa naar voetnoot(3), alsdan muziekleeraar | |
[pagina 99]
| |
aan het Klein Seminarie. Het zal wel door eigen studie zijn dat Mervillie, met zijn natuurlijke begaafdheid, zijn rijken muzikalen aanleg, met geduld en volharding, zich een gedegen harmoniekennis eigen maakte, samen met de noodige vingervaardigheid om de klavier- en orgelwerken van zijn geliefkoosden Bach te kunnen uitvoeren. Als Alfons Mervillie in 1880 te Torhout aankomt, - een jong seminarist, benoemd tot leeraar aan de Normaalschool en aan de Kosterschool (hij zal priester gewijd worden in 1882) - volgt hij er E.H. Jos. Duclos op in het muziekonderwijs aan de leerlingenkosters (1). Naar het getuigenis van een zijner oudleerlingen gaf hij, van den beginne aan, een aangenamen en aanmoedigenden indruk. Hij voerde er het tot dan toe ongekende onderricht in van de harmonie, met als handboek ‘Catel’, gaf oefeningen van becijferde bas en gebruikte voor den leergang van orgel de nieuwe methode van Lemmens, Het benuttigde handboek voor orgelbouw was dit van Abbé Guiraud. Zijn zangoefeningen waren aangenaam; benevens de gregoriaansche gezangen liet hij zijn leerlingen gemakkelijke polyfonische motetten van de nederlandsche en italiaansche scholen uitvoeren, waarmede ze dan de processies in de stad opluisterden. Voortdurend was Alfons Mervillie bekommerd om zich ten bate van zijn leerlingen allereerst zélf immer meer te bekwamen. Met dit doel zal hij meester Jaak Lemmens, den stichter van het Hooger Instituut voor Kerkmuziek, enkele weken voor zijn dood nog gaan raadplegen op zijn buitengoed te Linterpoort bij Mechelen. Hij tracht klassieke concerten bij te wonen en hoort alzoo te Antwerpen het Liszt-concert onder de leiding van Peter Benoit, waarna hij een onderhoud heeft met Liszt ten huize van Victor Lijnen; te Brussel hoort hij Gounod'sGa naar voetnoot+ | |
[pagina 100]
| |
‘Rédemption’ alsook ‘Mors et Vita’ onder de leiding van den toondichter; te Doornik Bach's Matthaeuspassie, te Gent de Johannespassie. Hij leeft de uitvoeringen mede van Benoit's Lucifer en Tinel's Franciscus, en is te Brussel aanwezig op de drie avonden waar Anton Rubinstein, de wereldberoemde pianist werken speelt van Beethoven, Schumann en Chopin. Altijd om bij te leeren had hij, in het huis van den orgelmaker vader Anneessens, een onderhoud met Edgar Tinel, te Gent met kanunnik Van Damme, den stichter van het tijdschrift Musica Sacra, te Desselgem met Peter Benoit en te St. Pieters bij Brugge met Karel Mestdagh. Zijn jongens in voeling brengen met de groote meesters en hun scheppingen, aanzag ‘Bach’ Mervillie als een der meest geschikte middelen tot hun muzikale opleiding. Hij speelde voor hen de klavier- en orgelstukken van ‘zijn’ meester Johan Sebastiaan Bach, ontleedde, legde uit, herspeelde en bewonderde luidop. Hij was niet bang aan te moedigen en initiatief te laten aan wie het verdiende. Groote brokstukken uit Athalie van Mendelssohn, Joseph van Méhul, Israël in Egypte en Judas Macchabaeus van Haendel weerklonken op de muziekfeesten die hij op touw zette. Ook Willem Tell van Rossini, Polyeucte van Gounod, Richard Coeur de Lion kregen hun beurt. Men kan wel twijfelzuchtig monkelen over de waarde van dergelijke uitvoeringen door een groep leerlingen en zonder orkest. Maar men vergete niet dat radio en pick-up, de moderne muziekmiddelen bij uitstek, nog moesten uitgevonden worden. Zeker, het was gewaagd, maar die durf was ingegeven door een juisten kijk en een klaar inzicht in de muziekopvoeding. Steeds ten bate zijner leerlingen en met een practisch en didactisch doel schrijft hij gedurende zijn verblijf te Torhout zijn ‘Acht Fugen’, ‘Drie en dertig kleine gemakkelijke Orgelstukken’, ‘Loven’ en ‘Veertien Gezelleliederen’. De ‘Acht Fugen’ werden in 1884 uitgegeven door den ‘Orgelistenbond van West-Vlaanderen’ aan wie zij ook opgedragen zijn. | |
[pagina 101]
| |
Het past hier nader over dezen Orgelistenbond te schrijven, immers E.H. Mervillie is er omzeggens zijn leven lang - vanaf 1879 - de ziel van geweest en de vergaderingen hebben een grooten invloed gehad op de muzikale cultuur van de leden en voornamelijk op de verbetering van hun kerkelijk orgelspel. In 1879 stichtten eenige kosters-orgelisten te Roeselare een bond met de bedoeling vooral de kennis en de beoefening der schoone en kerkelijke orgelmuziek onder hun collegas te bevorderen. Constant Van HauteGa naar voetnoot(1) van Kortemark, koster-orgelist te Ardooie was er voorzitter van tot in 1910; hij werd opgevolgd door Jules De Lodder, orgelist te Tielt. Door het uitbreken van den oorlog hield de bond op te bestaan. In 1886 overleed E.H. Schipman, eerste eerevoorzitter. Alfons Mervillie werd in zijn plaats gekozen, en van dan af zal hij ononderbroken al de vergaderingen bijwonen en in handen houden, les geven, aanwakkeren en aanmoedigen, voorspelen, beoordeelen en nieuwe werkzaamheden voorstellen. Geen enkele zijner benoemingen hebben het heilig vuur voor de goede kerkmuziek bij hem kunnen verdooven. Alzoo werd hij achtereenvolgens in 1891 ‘onderherder’ - zooals hij het als koppige Westvlaming noemde - te Dudzele; in 1895 te Nieuwpoort, in 1898 te Aartrijke. In 1913 werd hij ‘herder’ | |
[pagina 102]
| |
van Nieuwkapelle bij Diksmuide. Hij heeft den orgelistenbond van West-Vlaanderen gemerkt met den stempel van zijn werkzaamheid en volharding, met zijn liefde voor de schoone muziekkunst en zijn ijver voor het kerkelijk orgelspel, met zijn geest van onderneming en durf. Hij slaagde erin al de beste muzikale krachten van zijn tijd en uit zijn bisdom rondom zich te scharen, ongelet of ze zijn oudleerlingen waren of deze van zijn voorgangers, oudstudenten van de Kosterschool of eenig andere muziekschool of conservatorium. En hij heeft ze allen voor hetzelfde ideaal weten te begeesteren. Zoo vinden wij op de ledenlijst, buiten de reeds hierboven vermelde namen, deze van vele families met schoone kostertradities: de Vanhauten en de Vandenweghen, de Fols en de De Lodders, de Vermanders en de De Vriendts, de Huygebaerts en de Van Keirsbilcks, de Retsins en de De Vaeren, de Vermeulens en de Bouckaerts, de Derdeyns en de Valckenaers; Fr. Mille en F. Loquet, de beroemde orgelisten: Wiegand, Petit en Vilain van Oostende; Remi Ghesquiere en Louis Vanhoutte, die hem beiden later als muziekleeraars te Torhout zouden opvolgen. Onder de eerste leden en medestichters vinden wij de namen van J. De Lodder, orgelist te Tielt; Ed. Veys, koster orgelist te Pittem, secretaris H. Clement, orgelist te Izegem, H. Scherpereel, koster-orgelist te Dudzele, Fr. Devriendt, orgelist te Roeselare, Fred. Vermeulen, koster-orgelist te Harelbeke, e.a. Ook de orgelmakers Philip Forrest, Karel Anneessens en Frederik Loncke komen op de ledenlijst voor. Jaarlijks werden twee algemeene vergaderingen gehouden waarop de leden om de beurt en in het openbaar muziekstukken op het orgel uitvoerden ‘volgens den geest der vereeniging’, zooals hun reglement dit voorschreef. Er werden somtijds nog theoretische lessen toegevoegd of er volgde een nuttige bespreking van de uitgevoerde muziek, en een gezamenlijk maal ver hoogde den broederlijken geest. Zoo werden van 1879 tot 1914 niet minder dan 71 vergaderingen - studiedagen, zou men ze nu heeten - | |
[pagina 103]
| |
gehouden op verschillende plaatsen in de provincie: te Roeselare, Beveren bij Roeselare, Ardooie, Gits, Kortemark, Oostende, Tielt, Geluwe, Pittem, Kortrijk, Torhout en elders nog. Eerst trad E.H. Jan Schipman op als eerevoorzitter, doch, om zijn talrijke bezigheden als opziener van het onderwijs, was hij dikwijls afwezig. De bekwame muziakkundige E.H. Jos. Duclos volgde hem op, doch slechts voor een paar vergaderingen, want in 1879 vertrok hij naar het Lemmensgesticht te Mechelen. Welke muziek er zooal gespeeld werd? Buiten de klassieke werken van Bach, Haendel, Mendelssohn en Franck, al de goede orgelmuziek van dien tijd: Rinck, Mailly, Volckmar, Hesse, Lemmens, Guilmant, D'Hulst, Tilborghs, Callaerts, Albrechtsberger, Widor, Eberlin. Kühmstedt, Spohr, Rheinberger, Boëllmann, Van Durme, Max Reger, Thiele. Voorwaar een heerlijke keuze van ernstige toonkunstenaars en een gezonde vernieuwing van het repertorium der kerkorgelisten, als men bedenkt welke lichte, wansmakelijke en ongepaste opera-uittreksels e.d. op onze kerkinstrumenten aan de orde van den dag waren! Voorzitter Constant Van Haute en eerevoorzitter Mervillie blonken uit door hun uitvoeringen van de orgelwerken van Bach en van hun eigen composities. Daar moeten wij dus, samen met de Kosterschool, den oorsprong zoeken van Mervillie's opzet om zijn werken voor klavier en orgel uit te geven. De ‘Acht Fugen’ werden op 300 exemplaren en de ‘33 kleine en gemakkelijke Orgelstukken’ in twee drukken uitgegeven door de firma Breitkopf en Haertel van Leipzig. De ‘Acht Fugen’ zijn geschreven voor piano of orgel zonder pedaal. Wat ze voor dien tijd belangwekkend maakt, is dat ze alle gebouwd zijn op gregoriaansche thema's: Veni Sancte Spiritus, Ave verum, Tantum ergo, Ave maris Stella, Dies irae. Te Deum; en dat ze ingeleid worden met een praeludium of voorspel in den vrijen rythmus van den kerkzang. | |
[pagina 104]
| |
De ‘33 kleine en gemakkelijke Orgelstukken’ overloopen al de groote en kleine tertstoonschalen (zooals Bach's Wohltemperiertes Klavier) en zijn opgevat, nu eens in drie- of vierstemmige contrapuntische imitatiestijl, dan weer in harmonische koraalvorm. Ze zijn opgedragen ‘aan mijnen Heer en Meester Johan De Stoop’ en ‘aan mijnen eerweerden Heer en Vriend V. Coornaert, leeraar (in de kerkmuziek) in 't Groot Seminarie van BruggeGa naar voetnoot(1)’. De verzameling sluit met ‘XV lichte veranderingen’ (variaties) op het Parce Domine. Veel later - in 1920 - in de puinen en bij 't herbouwen van Nieuwkapelle, waar hij pastoor was, zou de oudleeraar in de muziek opnieuw naar de pen grijpen om nog 'n 15tal dergelijke orgelstukken te schrijven, samen met een bundel van niet minder dan 155 variaties of ‘veranderingen’ op het thema van de klokken van Exton (Oakham), Rutlandshire in Engeland, waar hij als leeraar dikwijls een deel van zijn verlof had doorgebracht. Deze composities werden echter niet uitgegeven, zoomin als de meerstemmige missen en motetten van zijn hand. Om over de muzikale waarde van deze geschriften te oordeelen, is het noodig ze te plaatsen in hun tijd en rekening te houden met het doel waarmede ze werden opgevat. E.H. Mervillie beoogde er allereerst oefeningen voor zijn leerlingen en oudleerlingen mede, en tevens bescheidene maar deftige praeludia voor den eeredienst. En in dit opzet is hij geslaagd: zonder pretentie noch hooge vlucht, passen zij op het orgel en in de kerk door den ernst van hun onderwerpen en den eerbied van een gesloten vorm. En mag somtijds rijkdom aan melodie ontbreken, op menige plaats bewijst de toondichter dat hij verstand heeft van harmonie en zinsbouw. Alleszins is het merkbaar dat hij Bach's klavierwerken veel heeft gelezen en gespeeld! Om die redenen verkiezen wij dan ook deze werken | |
[pagina 105]
| |
boven de ‘14 Gezelleliederen’ die, alhoewel tweemaal uitgegeven, niet zoo vloeiend klinken en soms wat gewrongen aandoen. Merkwaardig echter voor dien tijd is de juiste kijk op de vereischten van het volkslied, waarvan de ‘algemeene beschouwingen’ getuigen die deze liederen voorafgaan. Op eigen gedichten schreef A. Mervillie soms muziek: zoo zijn ‘Oegstlied’, ‘O mijn Dorp’, en het nog immer gezongen en frissche Duinenlied: ‘Leve de Panne, daar staat mijn huis!’ E.H. Alfons Mervillie overleed den 4 April 1942, te Kortrijk waar hij rustende was, in het zestigste jaar van zijn priesterschap. Alhoewel rijk bedeeld was hij nederig en bescheiden. Als musicus bleef hij steeds leerzuchtig en weetgierig; werkzaam en ijverig voor zijn leerlingen, was hij vol durf en ondernemingsgeest voor de kerkelijke muziekkunst en innemend vriendelijk voor al wie met hem mocht omgaan. Paul François |
|