Biekorf. Jaargang 48
(1947)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd1.Jantjen uit den Boerendans
'k Zie hem toch zoo geren,
Hij eet zoo geren kerrepap
Met een ruggemaf.
Hij is er toch zoo rijke,
Hij is voorzien van geld en goed
En hij draagt een zijden hoed,
Hij kan trouwen als hij wil,
Hij heeft er daar nog viere,
Eene met een gouden bril
Die hij niet en wil.
| |
2.Mietje en Jantje zijn altijd ziek
Heel de week maar 's Zondags niet,
's Zondags staat zij aan haar deur
Om te verwachten SeffiteurGa naar voetnoot(1).
Seffiteur met twee roo' kaken,
- Meisje, wil' je mijn broek vermaken?
Roekedekoe, roekedekoek!
Meisje van Assebroek!
| |
[pagina 63]
| |
3.En je peist dat ik hem geren zie,
Maar ja'k, van achter aan zijn hielen.
En had je wel gedaan,
'k Had hem niet laten staan.
Foert voor hem! 'k zijn meer gewend bis
Of een van JagersGa naar voetnoot(1) die zijn stiel niet en kent. bis
| |
4.'k Zie mijn Rosa toch zoo geren
Omdat zij altijd proper is,
Stoppen en naaien doet ze geren
En alles was naar d'eerste klas.
Nu ben ik mijn Roza kwijt
En dat doet mij zooveel spijt.
Z' is er van gisteren vertrokken,
Z' heeft me laten zitten met de brokken,
'k Heb noch bedde, 'k heb noch stoel,
Z' is vertrokken met heel den boel.
'k Zit er in mijn huis nu alleen zoo fijn,
Waar mag die hekse nu geloopen zijn!
(Soms voegen ze er een tweede stroofje aan toe): En dat komt van te kommeeren,
En heb je mijn Roza niet gezien?
Ze kost heur haar zoo goed kwafeeren,
En heur haar die stonk naar 't vet.
Nu ben ik mijn Rosa kwijt, enz.
| |
5.Hij heeft een piek op mij,
't Is van jaloerzigheid,
En 'k hem laten staan,
Hij is er van door gegaan.
Hij kan niet dansen,
Hij kan niet swanzen,
En hij loopt alhier al dansen.
'k Zou niet geren, zei dat meisje,
Trouwen met dien lompen boer.
| |
6.In den Haas
Verkoopt men kaas,
Ingeleide visch, als er is.
Als hij maar niet te diere en is.
| |
[pagina 64]
| |
7.Oude moeie van buiten,
Verkoop je geenen visch?
- Ba neen 'k, zei moeder Liete,
'k En weet niet wat dat is,
- 't Is haring,
't Is paling,
't Is versche kabeljauw, jauw, jauw
En den hond zijn sterretje is blauw.
| |
8.Mietje had een schortje met een zakjen in
't Zaten twee vette boerestuitjes in,
Z' heeft ze gehad van Pietje Snot.
Jan de Zot.
| |
9.Heb je hem niet gezien
Sistje op zijn peerd,
Met leêren poepere
En zijn zwarten steert?
| |
10.Wie klopt er op mijn kamertje?
't Is Jantje met zijn hamertje.
Wie klopt er op mijn veistertje?
't Is Jantje met zijn ijzertje.
Azijn, azijn, azijn!
| |
11.Wie klopt er op mijn deurke,
Al op mijn deurke van mijn huis?
Die niet en heeft en kan niet geven,
Want 't is al veel te slechten tijd.
Van la tsoelalla, van latsoe! (bis)
| |
12.Meisje, wat doet je al op de baan?
Vischjes vangen.
Wat doet je met die vischjes?
Geld van maken.
Wat doet je met dat geld?
Kinders koopen.
Wat doet je met die kinders?
In schole steken.
Wat leeren ze daar?
A.B.C. enz.
| |
[pagina 65]
| |
13.Meisje, na' wa' ga' je?
Om kaantjes.
He' je een hondje mee?
Ba ja-ak.
Hoe heet het?
Baron, Baron, Baron,
| |
14.Den eersten brief die was geschreven
Die was geschreven van N... (jongensnaam)
N... (meisjesnaam) had hem vergeten,
Omdat de brief van Frankrijk kwam.
Allee, allee, de school is gedaan bis
't Is maar effen drie en half. bis.
| |
15.Ik en de kok en de keukenmeid bis
Spelen met de bal, spelen met de bal.
| |
16.Ik en mijn lief en mijn hondetje bis.
We dansen te gare in een rondetje
Van een, van twee, van drie.
| |
17.Je mag zoo zeere niet loopen, loopen, loopen,
Of anders zou' je vallen, vallen, vallen,
Al in de vuile grippe, grippe, grippe.
Of anders mag je nie' meegaan, meegaan, meegaan,
Al om een beste puppe, puppe, puppe,
Een puppe zonder ziele, ziele, ziele. (telkens bis)
| |
18.Sterren in de lucht van ijze rdraad, ijzerdraad, ijzerdraad.
En den hemel is zoo schoon, is zoo schoon, is zoo schoon,
En de helle is zoo vuil, is zoo vuil, is zoo vuil. (telkens bis)
| |
[pagina 66]
| |
19.- Moeder. zei ze,
Mag k trouwen, zei ze,
- Met wie? zei ze,
Met een ouden, zei ze.
- Wadde! zei ze.
Trouwen, zei ze,
Met een ouden, zei ze,
Plak! zei ze,
Onder jen rok, zei ze,
Dat is trouwen, zei ze,
Met een ouden, zei ze.
| |
20.Als mijn moeder koffie maakt,
't Is al in de kanne,
Als mijn onkel Jan passeert
Hij laat zijn hondje gapen,
Hap! zei dat hondje,
Van achter aan zijn kontje.
(Slot volgt.) M.C. |
|