Biekorf. Jaargang 48
(1947)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
en veel sneeuw aanbrengen. Anders zullen de volgende rnaanden bezorgen, wat Februari achtergehouden heeft: tot groote schade van den landman. Welke zijn in het algemeen de gevolgen van een ongewone, te warme en te natte Schrikkelmaand? Quand février ne févrote,
mars vient qui le garotte.
Quand février ne fiévrise,
mars marsise.
Quand février donne du froid,
mars mène paître les oies.
De Duitsche boeren zeggen: Wat Februari niet wil, dat doet April. Als de Noordwind in Februari niet wil, dan komt hij liever in April. Dooi in Februari brengt nachtvorst in Mei. Regen in Februari, sneeuw in Mei. Als in Februari de muggen zwermen, moet men in Maart zijn ooren warmen. Als in Februari de kat in 't zonnetje ligt, kan ze in Maart van den heerd niet weg. Ook de Engelschen verwachten sneeuw en ijs in een normale Februari: Februari maakt een brug en Maart breekt ze af. In onze milde ‘lage landen’ echter staan wij dicht bij de Italiaansche boeren die meenen dat ‘Regen in Februari een heldere en warme zomer brengt’. Bij ons luidt het immers: Regen in Februari is mest op den akker.
Februari nat, vult schuur en korenvat.
Februari regen, is de landman zegen.
Onze Vlaamsche weerwijsheid wijkt ten deele af van de algemeene ‘regels’ die elders voor Februari weinig met elkaar in tegenspraak zijn: In Februari moeten vorst en sneeuw komen, de winter moet hier zijn laatste krachten verspelen, anders komt hij ongelegen het ‘uitkomen’ in de lentemaanden storen. Bij ons is het klimaat in het algemeen veel milder dan in het binnenland - zoodat sommige weerspreuken over Februari dichter staan bij de Zuidersche dan bij deze van onze onmiddellijke naburen. L.V. | |
De Meiboom planten en vellen.In een vorig nummer van Biekorf (1946, bl. 251) werd dit gebruik beschreven zooals het tegenwoordig nog leeft | |
[pagina 48]
| |
te Zevekote. Bij nazoeking in het tijdschrift Loquela, vond ik het woord ‘kloeringe’ terug, zooals het ± 1894 opgeteekend werd te Avelgem, met de volgende beteekenis: ‘Fooie, drinkgelage, begietinge ter gelegenheid van 't betrekken van een nieuw huis, een ander hofstêe’. Daarbij het gebruik in volgende zin: ‘Boer Jan hield kloeringe, omdat hij op zijn nieuwe plekke was.’ Hierbij wordt verder verwezen naar L.W. Schuermans (Alg. Vl. Idioticon, 1865-1870), waar ‘kloeren’ voor Oost- en Westvlaanderen uitgelegd wordt: zich vermaken bij de slijting van het vlas. Vandaar ook overdrijvend: zich aan slemperij en ongebondenheid overgeven. Bij ‘kloering’ zegt Schuermans: vergadering des avonds waar men danst, springt en zingt, bij de slijting van het vlas, ook slemperij (Land van Aalst). Op te merken uit voorgaanden uitleg, dat nergens hierbij sprake is van meivelling, en dat de eerste Westvlaamsche uitleg van Loquela het dichtst de meivelling benadert. Kloering schijnt me zuiver met de vlasslijting verbonden. H.S. | |
Dukdalf - Dukdolf.In de ‘N. Standaard’, 5-1-47, bij de beschrijving van een prent of teekening, lees ik: ‘op den voorgrond staat een meeuw op één poot op een dukdolf..., Het woord dukdolf is een ontaarde vorm voor dukdalf, (vgl. vol voor val, zwort voor zwart, enz.). Dukdalf komt voort van 't fr. duc d'Albe (Alva) en heeft dezelfde beteekenis: een overdrachtelijke, wel te verstaan; duc d'Albe, dukdalf noemt men in zeemanstaal een zware balk die, doorgaans geschoord door twee of meer nevenbalken, loodrecht in de bedding van een stroom, havengeul of haven staat geplant tot afbakening van de scheepvaart en 't vastleggen van vaartuigen. Een dukdalf kan ook bestaan uit drie loodrechte balken, onderling door dweersbalken tot een driepikkel vereenigd. Meestal staan de dukdalven in 't wit geverfd; ze blijven steeds met hun bovengedeelte buiten water en hooger dan 't peil van de hoogste tij. E.d.S. |
|