Mengelmaren
Haketesse.
In Biekorf, hierboven bl. 72, lees ik onder den titel Brugsch Taaleigen: ...akketesse: zoo'n sluwe vrouw. Wvl. lokketesse, laketessie, haketesse = hagedis.
Ik meen dat het niet zonder belang is even te wijzen op de oudheid van dit woord.
Niet alleen heeft men in het Middelnederlandsch de vorm haghetisse, maar reeds het Oudhoogduitsch kent hagzissa, hagazissa, hagasussa en dgl. meer (zie Kluge, Etymologisches Wörterbuch der deutschen Sprache, 1934, 11e uitg. bl. 248). In het ohd. is het gebruikt in de beteekenis van heks, furie.
In het Angel-Saksisch ontmoet men de vormen haegtesse, haegtiss, haetse voor wat de Engelschen ‘a witch’ noemen, een heks, een persoon die ingewijd is in de geheimen van hei en dood. Het oorspronkelijke woord heeft ten ander in het moderne Engelsch het woord ‘hag’ achtergelaten in de beteekenis heks, oud vuil wijf (zie Bosworth-Toller, An Anglo-Saxon Dictionary, 1882-83, bl. 499 en het Supplement, 1908, bl. 495).
Kenmerkend is ten slotte nog dat het een Westgermaansch woord is en reeds zoo vroeg de beteekenis van heks heeft en niet hagedis.
M.L.