Biekorf. Jaargang 47
(1946)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Priaal
| |
[pagina 83]
| |
De Bo in zijn Idioticon, is allerfijnst, kostelijk lijnwaad; in 't fransch linon. ‘Crop’ is hier 't bovenstuk van 't priaal, waar de stoffe, die van onder loshangt, geplooid en vastgenaaid is in een soort knoop. 't Kan ook een stuk metaal zijn of drijfwerk, waaraan de stoffe gehecht is. Brugge, Sint-Salvators, 1523: In den ‘Inventaris vande juweelen ende ornamenten thoebehoorende de Ghilde vanden heleghen sacramente’Ga naar voetnoot(1): ‘Drie prialen onder goet ende quaet’. Brugge, Sint-Kristoffel op de Markt, 1525: Onder 't gerief van 't O.L. Vrouwaltaar, waar het Allerheiligste bewaard wordt, vinden we: vier prialen voor 't Venerabel, twee van kersp en twee van lijnwaadGa naar voetnoot(2). Brugge, Sint Donaas, 1609-1651. In Le Beffroi, I en II, heeft Weale oude inventarissen van Sint Donaas uitgegeven voor de periode 1347-1539. Verder ging hij niet. Renaissance en Barok waren in zijn tijd zoowat beschouwd als tijden van verval voor de kerkelijke kunst en oudheid, en wekten niet veel belangstelling. In die oudste teksten komen geen prialen voor; wel in de latereGa naar voetnoot(3): 1609: Drie prialen, een van rood fluweel, een van geborduurde zijde en een derde van goudlaken. 1619: Het aantal is geklommen van drie tot acht. Bij de drie van 1609 komen een van witte damast, een van paarse damast, een van zilverlaken, een van rood-groen fluweel, een van groen fluweel. 1659: Zelfde toestand als in 1619. Veurne, Sint-Niklaas, 1629: ‘Een witten satynen perael met twee jnghelen daer up ghebrodeurt, om aen de remonstrantie te hanghen’Ga naar voetnoot(4). Snuffelt verder in onze Westvlaamsche kerkarchieven en ge zult nog menig ander voorbeeld vinden. Maar we mogen onzen ‘Korf’ niet te zwaar laden met droge, geleerde teksten. We hebben, meen ik, al stoffe genoeg om de zaak te bespreken. *** Eerst, waar er gewezen wordt op het gebruik van 't priaal, is er altijd en uitsluitend sprake van het | |
[pagina 84]
| |
Allerheiligste. In Sint-Salvator zijn ze eigendom van het Sacragild. In Sint-Kristoffel komen ze onder het gerief van het Sacra-altaar en dienen ze ten gebruike van het Venerabel. De versiering - engelen, ciborie en de BoodschapGa naar voetnoot(1) - passen wondergoed bij deze bestemming. De meest gebruikelijke kleuren - wit, goud en rood - zijn echte Sacramentskleuren. Laat ons niet vergeten dat we in 15- en 1600 zijn. Vroeger was het gebruik der liturgische kleuren niet zoo streng geregeld. In de late míddeleeuwen is, bij ons, het blauw het meest gebruikt voor het Allerheiligste. Wat later, in de periode die we hier bespreken, zijn twee verschillende richtingen waar te nemen. Men volgt het Romeinsch gebruik en neemt wit of goud. Of, wat bij ons meer in de gewoonte was, men volgt het Milaneesch gebruik, waar het rood de Sacramentskleur is. Onze oudste tekst, die van Nieuwpoort (1499), verwijst naar de ciborie. Maar ons priaal is niet het ciboriemanteltje. Want in diezelfde Inventaris van Nieuwpoort lezen we nog: ‘Een groote schoone zelverin sibborye... metten paerlen hoedekin daartoe dienende ende behoorende’. Hier hebben we wel het ciboriemanteltje. Priaal is iets anders; dat zullen we best leeren waar er sprake is van de monstrans. Om dat Nieuwpoortsch priaal bij de ciborie te begrijpen moeten we naar den datum zien: 1499. En onthouden dat de monstrans eerst met de jaren 1400 in gebruik kwam, maar niet overal ingang vond. Zelfs op het einde van 1700 waren er, in het bisdom Brugge, nog veel landsche kerken zonder monstrans, waar men voor de uitstelling een ciborie gebruikte. Ciborie en monstrans zijn dus, voor ons onderwerp en in de vroegste tijden, wisselstukken. ‘Dienende tot de remonstrantie’, zegt men, in 1611, | |
[pagina 85]
| |
in Sint-Gillis. Kan dat het thans algemeen gebruikte schoudervelum zijn? Dat meen ik niet, zooveel te meer daar dit schoudervelum, het Romeinsch humerale, in onze gewesten eerst met de jaren 1860 overal wordt ingevoerd. Dat er groote kerken zijn, waar men
I. Sacramentspriaal. De ‘Dertien’ van de Sint-Jacobskerk te Brugge. 1590. Schilderij van Antoon Claeissens aldaar.
al veel vroeger de Romeinsche mode volgde, is klaar; maar het blijven uitzonderingen. In Sint-Donaas zullen de inventarissen van !600 en 1619, melding maken | |
[pagina 86]
| |
van een soort mantel of sjerp van roode zijde, die men op de schouders van den priester legt, wanneer hij het H. Sacrament draagtGa naar voetnoot(1). Hier hebben we wel ons schoudervelum, maar het wordt onderscheiden van de acht prialen die verder in dezelfde inventarissen vermeld staan, Eindelijk, te Veurne, dient het priaal ‘om aen de remonstrantie te hanghen’; wat niet kan verstaan worden van een schoudervelum. Duclos, die den Veuruschen inventaris uitgaf, heeft ons een proeve van verklaring gegeven van het mysterieuze ‘priaal’. De tekst schrijft ‘perael’, en Duclos zegt; ‘Perale, bourse, besace. C'est une bourse brodée, qu'on suspendait à lostensoir, de manière à en cacher le pied, quand on l'exposait.’ Voor één keer - une fois n'est pas coutume - slaat de geleerde kanunnik er vlak naast. Wat hem op een dwaalspoor bracht, was de spelling ‘perael’. Duclos zal aan 't grieksch ‘pêra’ gedacht hebben, dat inderdaad beurs beteekent, en met zijn griekschen vorm in ons kerklatijn is overgewaaid. Eerst in de H. Schrift; denk maar aan het klassieke ‘neque peram neque calceamenta’. Dan in de middeleeuwsche liturgie, waar pera beteekent = reiszak, tasch of besatse van den pelgrim. Bij de zegening van den pelgrim - benedictio peralis - zijn het in de eerste plaats palster of pelgrimsstaf en reistasch die in aanmerking komenGa naar voetnoot(2). Het Veurnsch perael verwijst echter niet naar pera: beurs, maar wel naar het meer gebruikelijke priaal, waarvan we hier een nevenvorm hebben door letterverschuiving. Of, zooals we op 't college leerden, door de ‘metathèse du rho’. Een beurs zal het niet zijn; want in de meeste inventarissen, zooals in deze van Sint-Donaas, staan de beurzen - bursae corporales - naast de prialen vermeld. | |
[pagina 87]
| |
Dat het priaal moest dienen ‘om den voet van de monstrans te verbergen bij de uitstelling’, is ook niet aan te nemen. Waarom zou men dien voet verbergen? Hij is meestal kunstig bewerkt en versierd. Iets dat men liever zal toonen dan wegsteken. Duclos had werkelijk geen meeslag wanneer hij zichII. Sacramentspriaal. De ‘Dertien’ van de O.L. Vrouwkerk te Brugge. 1599. Schilderij Antoon Claeissens aldaar.
waagde aan een uitleg van ons woord priaal. Zoo, in 1890, wanneer hij den Nieuwpoortschen Inventaris afdrukt in zijn Rond den Heerd, geeft hij een tekst, dien ik in mijn bespreking over het Stafpriaal had moeten vermelden: ‘Een zelverin verghuldin erop van | |
[pagina 88]
| |
eenen pryael van eender coedtse’. Coedtse is zeker een misschrijven of een mislezen voor crotse, croodtse, croedtse of iets dergelijks. Nieuwpoort was een kerk van de Sint-Niklaasabdij te Veurne: de Witheeren namen er de bediening waar en de prelaat zal er waarschijnlijk verschenen zijn op hooge feesten en plechtigheden. Dat er te Nieuwpoort zelf een priaal te zijner beschikking bleef om aan zijn staf of crotse te hangen, kan ons niet verwonderen. Maar Duclos, die zijn uitleg pera = beurs van 1879 zal vergeten hebben, houdt zich aan die lezing ‘coedtse’; sleept er onze oude vlaamsche beddekoetsen bij, maakt van priaal = prieel, stibadium, torus, scena, umbraculum, frondea casa, in 't fransch préau; en komt op het besluit neer, dat priaal een baldakijn of draaghemel is. De ‘crop’, meent hij, is een soort appel, waarmeê 't gordijn of 't behangsel gesloten wordt...'t Is jammer van al die geleerdheid! En hoe ze 't te Veurne beredderden om 't priaal of dien draaghemel aan de monstrans te hangen! Qui potest capere capiat! Rembry in zijn Bekende pastors van Sint-Gillis (bl. xxvi) drukt een inventaris over van de Ballemakers of 't Sint-Antoniusgild (1508), en er twee prialen vindend, houdt zich aan den vroegsten uitleg van zijn vriend Duclos, priaal = beurs. *** Nu sta ik verlegen, daar heel mijn betoog tot nog toe op negatieve besluiten neerkomt. We weten wat ‘priaal’ niet is. 't Is al wel van af te breken, maar ge moet iets in de plaats kunnen stellen, Dit ééne hebben we gevonden: 't priaal dient voor de monstrans, of voor de ciborie waar deze de monstrans vervangt. En de vraag is: wat doet het priaal bij de monstrans? Want met den Veurnschen tekst ‘om aen de remonstrantie te hanghen’ hebben we niet genoeg, al blijft het een kostbare aanduiding. Een verstandig lezer, die de aanteekeningen over het Stafpriaal las, zal dadelijk het antwoord gevonden hebben. Het zijn parallele gevallen. Voorwerpen van edel- | |
[pagina 89]
| |
metaal, wil men ze glanzend houden, worden best gevat met een doek. Deze doek, die er oorspronkelijk is om practische redenen, zal, zooals alles wat in den eeredienst gebruikt wordt, en hier nog meest uit vereering voor het Allerheiligste, rijker en rijker versierd worden. Totdat het voorwerp ten slotte van nutsvoorwerp eenvoudig een sierstuk wordt. Er zijn vijftiendeeuwsche miniaturen, b.v. in het brevier van René II de Lorraine in het Arsenaal te Parijs, waar we den priester de monstrans zien vatten met een witten - linnen of zijden? - doek. Misschien werd hiervoor een corporale gebruikt. Dat is nog niet ons priaal. 't Is een voorlooper ervan; iets dat beter gelijkt op onze latere Benedictiedoeken, die vierkante doeken zijn, fijn linnen of kant, al zijn ze soms met roode zijde gevoerd, maar los gerief, dat maar in gebruik komt wanneer men de monstrans wil vatten. Het priaal verschilt van den benedictiedoek: eerst, doorgaans, door de materie: in plaats van linnen vindt men gewoonlijk kostbare stoffen, zijde en fluweel b.v., al zijn er toch uitzonderingen. Dan door de snit: het is niet een losse, vierkante doek, maar een soort vaantje dat, breed en los van onder, van boven is samengesnoerd en eindigt op een knoop, een ‘crop’ of juweel. En eindelijk het priaal is niet langer een stuk gerief dat men gebruikt om te vatten; het is geworden tot een stuk ornaat, dat aan de monstrans blijft hangen. Denkt aan 't Veurnsch ‘om aen de remonstrantie te hanghen’. Voor den tijd dien we hier bespreken, ruw geschat van 1500 tot 1650, juist de tijd dat het woordje priaal in onze Inventarissen voorkomt, is er, wat den vorm en materie betreft, geen onderscheid tusschen staf- en sacramentspriaal. 't Zijn een soort vaantjes of wimpels, van kostbare en rijk versierde stoffe, die van boven toeloopen in een stijve, nog zwaarder geborduurde driehoek, ofwel daar samengesnoerd zijn met een stuk drijfwerk. De oudste teksten kennen er nog van kersp of linnen, maar men kan zich afvragen of de bena- | |
[pagina 90]
| |
ming priaal voor die linnen doeken, toen niet overgenomen was van de rijkere prialen, die al in gebruik waren. Aan taalkundige uitleg durf ik mij niet wagen; maar nu we weten wat de zaak is, mogen we wenschen dat een of ander vakman onder de lezers van Biekorf het priaal mysterie volledig opklare. *** Als toemaatje een paar iconografische voorbeelden. Twee schilderijen, die onze Brugsche schilder Antoon Claeissens maakte voor de Sacra-mannen van Sint-Jacobs en O.L. Vrouw te Brugge, alwaar zij nog te zien zijn. 't Oudste, en mij dunkt 't schoonste, is in Sint-Jacobs en is gedateerd 1590 (Pl. I). De xiij - alle Brugsche Sacra-gilden hadden een eed van dertien notabelen, in herinnering aan O.L. Heer en 't Collegium Apostolorum - staan er geconterfeit. En daarbij komen de proost, de klerk bij de tafel met kostbaar schrijfgerief, de ‘gegarwde kinderen’ in groot ornaat: ‘halven met bardekens ende tuniceelen’. De monstrans is in den stijl der bekende Brugsche edelsmeden Crabbe, de Cantere, Gheuens; maar de compositie, met vierkantig middenstuk, is iets eenigs, waarvan we geen enkel voorbeeld meer bezitten. Onder de knoop van den stam is het priaal vastgemaakt: de doek lijkt op spellewerkkant, maar is gevoerd met roode zijde. De ‘crop’ of knoop is een juweel met edelsteenen. Het ‘bancxken’, het antependium en de troon zijn rood. Het schilderij in O.L. Vrouw (Pl. II) is van 1599. De ‘dertien’ gaan in processie. Rood zijn draaghemel, koorkap en priaal. Dit laatste is weerom onder de greep vastgemaakt, en is van brokaat met, van boven, een driehoekig stuk met zwaar borduurwerk. M. English |
|