Biekorf. Jaargang 47
(1946)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe wereldt gaet op schaetsen.Dan sietmen de wereldt op scaetsen gaen,
Als men wonder siet omgaen boven wonder;
De sotten sitten en de wyse staen
Den blixem sien schieten naer den donder.
Wee hen, die 't al keeren, dat boven dat onder.
| |
[pagina 23]
| |
Op schaatsen gaan d.w.z.: in wanorde zijn, in verwarring zijn, geen vastheid meer hebben. Bij overdracht ook van een huishouding, een beheer gezegd, zooals het Ned. ‘Op stelten staan.’ 't Staal al sprieten, zegt men in ons Westvlaamsch, ook wel: 't Staat al op sprietjes (De Bo). | |
Een koe zien op stelten gaes,Wie sagh oyt koyen op stelten gaen?
Dat seght men van dinghen, die niet en gheschieden:
Meest op de sulcke, stoudt van bestaen,
Die wonder uytsetten veur de goede lieden.
Die wijs is, sal altijdts stuyters ontvlieden.
De spreuk wordt gezegd op boffers en bluffers. Als zij het al te bont en ‘ongehoord’ maken, dan hoort men nog: ‘Wij zijn in 't wonderjaar, de maan zal drie teuten krijgen, waar zullen wij dat schrijven?’ Ofwel: ‘'t Is lijk den duivel en zijn moere, en 't en houdt al t'hoope niet veel in.’ | |
Wijs maken, dat de kiekens hoy eten.Dat de kiekens hoy eten, my wilt wysmaken
Die my wilt truffen [verzinsels] doen te verstaen;
Dat doen stoffeerders, stijf in de kaken,
Die 't al met loghen-tale houden gaen.
Onnutte klap kan by Godt niet wel staen.
Deze zegswijze is blijkbaar vervallen voor de hedendaagsche: Iemand iets op de mouw spelden. Iemand blauw-blomkens wijsmaken. Iemand wijsmaken dat er vlooien in d'helle zijn. | |
Een peerdt in een wieghe.Ten is gheen kleyn dinck, een peerdt in een wieghe.
Dat seght men uyt spot van sulcke verwaende
Die een oliphant maecken van een vlieghe,
Deur d'ydel beroemen haer seer mis gaende.
Hy staet onvast, die op syn hooft is staende.
Een spreuk om een boffer plat te leggen die ‘vijf hespen uit één verken snijdt’. B. | |
Protters.- 'k Moet nog andere schoenen aandoen, met die protters en kan ik op strate niet loopen. Protters zijn hier slechte schoenen, goed genoeg om er thuis mee rond te loopen. 't Wordt echter ook van kleedingstukken gezegd: | |
[pagina 24]
| |
- Met zoo'n protter van een veste, zoon protter van een broek en gaat ge niet meer buiten!! | |
Zwak.- Ik komme zwak: seffens; vlg. De Bo. Men hoort het woord ook als volgt: Toe, een beetje zwakkeman: rap; man uitgesproken zonder nasaleering, hoewel de uitgang kennelijk de fransche adverbiaaluitgang -ment moet zijn. Zedelgem. M.L. | |
De Torhout-karre.Zoo noemt men den wagen die de doode dieren komt halen om ze naar het ‘Vilbeluik’ van Torhout te voeren. Reninge. Watou. P. | |
Zandconvooi.Hij is vertrokken met 't zandconvooi! d.i. te voet. Kortrijk. Het convooi is hier de trein, zooals oudere menschen te lande rond Kortrijk nog zeggen. Die zegswijze kwam mij te binnen bij 't lezen van de Beenenvoiture (Biek. 1940-45, 132). E.N. | |
Meisjejongsch smijten.Als er een jongen in 't smijten den zwaai niet kent, en zijn steen of bal of kastanje ‘leege weg’ uitsmijt: Hij smijt meisjejongsch! zeggen de andere jongens en lachen hem uit. Sijsele. R.V. Te Houtem (Ieper) zeggen ze in hetzelfde geval: Hij smijt lijk e' meisejonk. En een meisje dat smijt lijk een knecht heet een knechtebrakke. V.S.
Raadsel. Twee pielepielepalen Vier wielewielewalen En ne winterpuid. Wat ben ik? - Een karre. - Kanegem. L.B. |
|