Biekorf. Jaargang 47
(1946)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||
[Nummer 1]Honden buytenTOEN hij nog in zijn fleur was - dat was vóór den oorlog 14-18 - noodigde pastoor Slosse zaliger elk jaar de filosofen van 't Klein Seminarie te Roeselare uit, om zijn kerkGa naar voetnoot* te komen bekijken. Slosse zelf speelde cicerone; en hij deed het wel. Zijn kerk, lijk al onze oude Vlaamsche dorpskerken, had een geschiedenis, bezat een schat van gedachtenissen en kunstwerken en vooral een pastoor die over dit alles kon vertellen zooals 't niemand hem kon nadoen. Slosse wist veel; heel onze westvlaamsche oudheid zat hem ‘anecdotisch’ in den kop; en hij verkocht zijn ware zonder pretende noch groote woorden, met hier en daar een tikje guitigheid, op z'n westvlaamsch. Dat begon al wanneer we, buiten, den toren stonden te bekijken, waarvan de hooge steenen naald, naar Slosse ons vertelde, gebouwd was van ‘beschuiten’. Ja, heeren, van beschuiten, zeg ik. En wilt nu niet gaan denken aan volkszegsels, zooals de legende van | |||||||||||
[pagina 2]
| |||||||||||
het doksaal te Diksmuide, dat uit roggendeeg werd geboetseerd! Mijn toren is gebouwd van baksteen dat twee keeren gebakken werd - van bis-cuits - omdat zijn voorganger, van slecht-gebakken steen, maar korte jaren meeging! Boven de kerkdeur stond geschilderd: ‘Honden buyten. Apoc.’ Dat opschrift was nummer twee van 't programma. Getrokken uit de Veropenbaring van Sint Jan, XXII, 14-15: ‘Zalig die hun kleeren wasschen in 't bloed van 't Lam (doopsel); zij mogen ingaan door de poorten van de (hemel)stad. Weg van hier de honden, de giftmengers, de ontuchtigen, de moordenaars...’ Slosse wist te vertellen van andere kerken, waar hetzelfde opschrift stond, of gestaan had. En hij was van gedacht dat de woorden hier in den letterlijken zin moesten verstaan worden, daar onze grootvaders nogal de gewoonte hadden om met hun hond ter kerk te komen. Een misbruik waartegen begrijpelijk werd opgetreden. Maar - altijd volgens Slosse - was het tegelijk een vermaning voor de kerkgangers, om zich, in het Huis Gods, fatsoenlijk te gedragen. Ik heb altijd gemeend dat Slosse het hier bij 't recht eind had. En ik meen het nog. Maar nu lees ik in Toerisme, 1939, bl. 735, een bijdrage van mijn eerw. vriend, Pater R. Podevyn, die naar een andere kant uitkijkt. In de kerk te Mespelare, bij Dendermonde, heeft hij ook zoo'n opschrift gevonden: ‘Wech daerbuyten de Honden’. 't Staat geschilderd op een zijdeur, en is bewaard gebleven daar de deur, in 1590-91, dus juist na den Geuzentijd, achter een muur werd verstopt, ‘De beteekenis van het opschrift, aldus Schrijver, bleef voor ons tot onlangs in 't duister liggen. Eenigen tijd geleden, tijdens een gesprek over de Reformatie, hoorde ik beweren dat de Calvinisten, in de XVIe eeuw, hun afkeer voor de Roomschen zoover dreven, dat ze op de deuren hunner kerken lieten aanbrengen: ‘Hier buiten de honden’. Ik wil den geleerden benediktijn niet tegenspreken. | |||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||
Het geval te Mespelare is een particulier geval, dat afzonderlijk moet bestudeerd worden en verantwoord. Maar ik hoorde liever bewijzen dan beweren. En zoolang geen overtuigende bewijzen worden aangevoerd, ga ik liever met Slosse op kerkbezoek. Zelfs te Mespelare. *** Eerst verwijs ik den lezer naar het smakelijk kapittel ‘Honden en hondenslagers’ door A. van WervekeGa naar voetnoot(1). Dat honden langen tijd zoowat ‘getolereerde’ kerkbezoekers waren, meent hij te mogen afleiden uit het feit, dat ze zoo dikwijls op schilderijen van kerkinterieurs voorkomen. Hij vermeldt: de VII Sacramenten door Rogier van der Weyden (± 1460), binnengezichten van Sint Pieters te Leuven (± 1600) en van de kathedraal te Antwerpen (± 1600). Deze zijn maar enkele voorbeelden, er zijn er veel meer; maar ze zijn van beteekenis voor ons, daar ze van vóór en na den Geuzentijd dateeren. Naar gelang we in den tijd vooruitgaan, schijnen de honden binnen de kerken minder getolereerd, en vindt men in de kerkrekeningen posten van uitbetaling aan de ‘hondenjagers’. Sint Baafs te Gent heeft zelfs, sedert 1775, drie hondenjagers, die op heiligdagen de wacht hielden bij de drie kerkdeuren. Hondenjagers of hondenzwepers duiken echter al op in de volle middeleeuwen; een bewijs dat men op de ‘Geuzerie’ niet is blijven wachten om het ‘Honden buyten’ in de gewoonte te brengen. In Sint Donaas te Brugge vindt men, sedert 1499, regelmatig een post in de rekeningen: ‘pro flagellis in choro ad fugandos canes’Ga naar voetnoot(2); wat we mogen vertalen: voor zwepen om de honden buiten 't koor te jagen. Werden ze misschien toen nog buiten 't koor geduld? Nog een paar westvlaamsche voorbeelden van later. 1673, 25 Juni, een Zondag, slaat de bliksem in de | |||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||
kerk te Aarsele, tijdens de hoogmis: ‘eenighen waren gesleghen vanden blixem, datse scheenen doot te syn; anderen van hunselven en scheenen in vonnisse te legghen... maer Godt sy lof, allegaer becomen, dan den schaepershont vanden burghmeester P. van Hulle, sittende neffens den schaeper, syn meester, omtrent thalvent de kercke... is deur den donderlagh.... stocke doot ghevallen’Ga naar voetnoot(1). 1674, 26 November. Kerk en kerkhof te Heist zijn geprofaneerd door 't vergieten van menschenbloed. Donatiaan vande Kerckhove zat met zijn hond in de hoogmis. Paschasius Maere, kerkbaljuw en hondenzweper (hij cumuleerde!) had de hond willen buitenjagen. Slecht was dat hem bekomen. Vande Kerckhove had zich kwaad gemaakt, en de baljuw zoo deerlijk toegetakeld, dat 't bloed letterlijk ‘vloeide’. De deken reist naar Heist om kerk en kerkhof te verzoenen, en vande Kerckhove wordt gedagvaard voor 't Geestelijk Hof te Brugge. Hij verschijnt er den 1 December. De bisschop veroordeelt hem tot acht dagen kortzitten in den geestelijken kerker, met vasten te water en te brood overander dag. Maar de veroordeelde vroeg schoon om mildering van straf, daar zijn vrouw en kinderen van kleine ‘conditie’ waren en hun broodwinner zoolang niet konden missen. En de bisschop had een goed hart en schold hem alles kwijt. Vande Kerckhove moest toch eerherstel doen, en den volgenden zondag, onder de hoogmis, met een brandende kaars, in de endeldeur, dwars door de kerk naar het altaar gaan, en daar zijn kaars offerenGa naar voetnoot(2). Zoodat ze te Heist, in 1674, veel strenger waren dan 't jaar te voren te Aarsele, waar die schapershond, onge merkt en ongestoord, in de hoogmis zat, en.... stocke doot viel. *** En is dat alles nu niets meer als ‘curiosa’? Stellen | |||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||
we ons niet te gemakkelijk voor dat, in onze kerken, honden en hondenzwepers dingen zijn die thuis hooren in 1400 - 1600 - 1700, maar niet langer in onze beschaafde, deftige tijden? Honden zijn, in Vlaanderen, lijk hun volk, een beetje ‘kerksch’ gebleven, kosters, baljuws en stoeltjeszetters ten spijt. Denkelijk hebben de beestjes het kwalijk genomen dat het ‘Honden buyten’ zoowat overal, als minder deftig, is uitgekrabt of uitgeschilderd. Een van de laatste on-eervolle meldingen die ze kwijt speelden. Wat de hondenzwepers betreff, een goe honderd jaar geleden stonden ze nog op hun post in zekere kerken in Vlaanderen. Zoo te Izegem, waar de rekeningen ons de volgende aanteekeningen opleveren:
Zoo gaat het voort, tot in 1841, wanneer de prijs van het ‘paer schoen’ opgegaan is van 3 f. 46 naar 3 f. 65. En dat te Izegem, het paradijs van de schoenmakers! Later vind ik den hondenzweper niet meer vermeld. Was, met het opgaan van de schoenprijzen, het pensioen een te zware post geworden op het budget? Of was de man met het ‘royaal’ pensioen ‘binnen best’, en is hij gaan rentenieren?
***
't Besluit? Wel, aangezien we van de middeleeuwen tot in onze dagen een soort conflict vinden tusschen honden die, met of zonder meester, onze kerken binnenvallen, en officieel aangestelde hondenzwepers, die de beestjes moeten buitenjagen, is, dunkt het mij, de beteekenis van het ‘Honden Buyten’ heel klaar. Tenzij in uitzonderlijke gevallen, waarvoor deugdelijke be- | |||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||
wijzen moeten aangevoerd worden, komt dat niet van protestantsche onverdraagzaamheid en misprijzen voor de ‘paepschen’. De woorden zijn te nemen in de letterlijke beteekenis. Voor wie 't mordicus anders wil verstaan, kan een opschrift dat, zooals dit van Mespelare, dateert van circa den Geuzentijd, even goed, zooniet beter, een Roomsch protest zijn, na de groote kuisch. Want tijdens hun kortstondig meesterschap hadden beeldstormers en kerkbrekers in onze kerken huis gehouden... lijk honden. M. English |
|