Biekorf. Jaargang 46
(1940-1945)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
[Nummer 3]Nieuwenhove.
| |
[pagina 50]
| |
kerk wegbleef. Was het niet een eenige gelegenheid om de vervallen S. Margrietekapel weg te krijgen, nu de kasteelheer toch zijn eigen huiskapel zou bezitten? Misschien heeft de pastoor de zaken zoo voorgesteld dat het afschaffen van de S. Margrietekapel als van zelf werd meegebracht door het voorrecht een huiskapel te bezitten; want het lijkt wel dat die vroegere kapel oorspronkelijk door en voor de kasteelbewoners werd opgericht. Maar Mijnheer de la Vichte dacht er anders over: hij wilde van geen afschaffen hooren en aan zijn kant stonden natuurlijk de bewoners van den hoek. De pastoor zocht steun bij zijn bisschop; Mijnheer de la Vichte werkte langs de nuntiatuur te Brussel en had nog een pater Jesuiet op zijn kant, en Jesuieten, naar men zegt, hebben lange armen. 't Spande geweldig te Nieuwenhove, en 't is aan die moeilijkheden te danken dat we iets kunnen vernemen over de vroegere toestanden. Om zijn huiskapel op 't kasteel te krijgen kon Mijnheer de la Vichte zijn bisschop aanspreken; dat was de kortste weg, maar de bisschop in zulke gevallen vraagt het advies van den pastoor. Wat dit advies zou zijn, wist Mijnheer Jehan bij voorbaat. 't Is waarschijnlijk hierom dat Mijnheer Jehan rechtstreeks te Brussel ging aankloppen bij den nuntius. We mogen vermoeden dat een goede raadgever hem dien weg gewezen had. Maar de nuntius, zooals men kon verwachten, zond het verzoekschrift door naar Gent, en bisschop Triest zond het op zijne beurt naar den pastoor te Waregem. Het verzoekschrift zelf hebben we niet teruggevonden, wel den begeleidenden brief van den nuntius, gedateerd van 13 November 1626. Nauwelijks waren de papieren bij pastoor van den Driessche, of Mijnheer Jehan, die waarschijnlijk had gedacht dat ze nooit in deze handen zouden komen, was er van op de hoogte gebracht. Wie hem zoo goed en zoo tijdig inlichtte, zullen we verder zien. Het spel was half verbrod, maar men kan er niets bij winnen met te zitten treuren; met zich aan te passen | |
[pagina 51]
| |
aan de nieuwe toestanden geraakt men soms heel ver. Mijnheer Jehan scherpte zijn beste pen en schreef een zoetsappig briefje aan den bisschop: hij had vernomen dat het verzoekschrift bij zijn pastoor was terecht gekomen ora advies; wat dit advies zou zijn wist hij zeer goed, maar hij vroeg den bisschop toch niet te beslissen en vooral de opmerkingen van den pastoor niet door te zenden aan den nuntius, vooraleer hij, Jehan de la Vichte, met den bisschop over de kwestie zou gesproken hebben. Hij was nu voor een dag of drie weerhouden door de zaken van de Kastelnij Kortrijk, maar de volgende week zou hij te Gent zijn, ter beschikking van den prelaat. Het briefje is van 20 November. Van gelijken datum is een uitvoeriger schrijven van de hand van den Kortrijkschen Jesuiet, pater Filiep Lucas, eveneens gericht aan bisschop Triest. Het is niet onmogelijk dat we hier de hoofdpersonage van het spei hebben, al blijft de Eerwaarde Pater bescheiden en behoedzaam tusschen de schermen. In zijn schrijven dient hij zich aan als een soort engel van vrede, bemiddelaar tusschen pastorie en kasteel. Op de pastorie is hij geweest en heeft er vernomen dat het verzoekschrift is toegekomen; nog heeft hij vernomen welke redenen de pastoor inbrengt voor de afschaffing der S. Margrietekapel. Dat alles heeft hij aan Mijnheer Jehan meegedeeld, die de redenen niet steekhoudend vindt en maar één dingen wenscht: den toestand mondeling met den bisschop te bespreken. Pater Lucas vraagt dat de bisschop die gunst zou toestaan aan Mijnheer de la Vichte, die wordt aanbevolen ‘als een beste man, de glorie van 't gewest en die tot nog toe er zelfs niet aan denkt iets te ondernemen tegen de kerkelijke rechten en vrijheden’Ga naar voetnoot(1). Alles goed en wel. Als men dat briefje leest, komt men onder den indruk dat pater Lucas heelemaal op | |
[pagina 52]
| |
de kant Staat van den kasteelheer. De pater heeft de mogelijkheid ingezien dat zijn brief, zooals het gaat bij administrates, in een bundel zal worden geklasseerd, en dat de geheele bundel vroeg of laat onder de oogen komt van Mijnheer Jehan. Maar voorzichtig is de opstel: de pater spreekt van ‘sacellum in suo dominio’, d.i. de kapel op de heerlijkheid, en het is niet recht duidelijk of hiermee bedoeld wordt de oude S. Margrietekapel ofwel de nieuwe huiskapel op 't kasteel. En de eerste gunstige indruk wordt totaal bedorven als we het bijgaande afzonderlijk blaadje lezen, dat aan Mijnheer Jehan volstrekt niet mag getoondGa naar voetnoot(1) en waarin pater Lucas een heel anderen toon aanslaat. Booze tongen zouden wel durven te spreken van een ‘Jesuieten-handigheidje’. Het gaat hier bepaald over de oude S. Margrietenkapel: een leemen constructie die het geen twee jaar meer kan uithouden. Ze werd door de heeren gesticht in 1524; het is begrijpelijk dat de huidige heer deze stichting zijner voorouders niet wil laten te niet gaan; daarvoor is hij te kristelijk. Overigens de parochiekerk is een kleine uur ver, zoodat de edele familie (aan de hoekbewoners wordt niet gedacht) wel aanspraak kan maken op een kapel ter plaats. Er zijn drie oplossingen mogelijk: 1o) de kapel herbouwen zooals ze thans is, of nog grooter, ten gerieve van de buren; 2o) ofwel ze kleiner hermaken, zoodat het volk als het ware gedwongen wordt naar de parochiekerk te gaan; 3o) of nog, en dat ware veruit 't beste, de kapel verleggen en brengen in 't kasteel, wat het gerieflijkst zal zijn voor de heeren en 't beste voor de kapel zelf, die beter beveiligd zal zijn tegen ramp en diefstal. Tot hier pater Lucas. Best dat Mijnheer Jehan dat niet te lezen kreeg! Of de conferentie met den bisschop is doorgegaan weten we niet, in elk geval nam de zaak geen gunstige wending voor den heer: er moet uit Gent een bevel | |
[pagina 53]
| |
gekomen zijn, voorloopig geen dienst te doen in de oude kapel, ten minste niet op Zon- en heiligdagen, en niet zonder voorkennis en toestemming van den pastoor. Want op 16 December schrijft deze laatste aan den bisschop dat men zich aan 't bevel uit Gent niet stoorde en dapper voortdeed. Nog laatst was dat gebeurd op O.L.V. Onbevlekt, toen in de parochiekerk de helft van de plaatsen onbezet bleef en meer volk dan ooit te voren naar Nieuwenhove was getrokken. Gemakkelijk te verstaan. Op het stuk van ‘eigen kerk’ was Nieuwenhove in de jaren 1600 al zoo koppig als in de jaren 1890. Men was devoot, een beetje uit eigenzinnigheid en... om te protesteeren. Nog anderen, die verder afwoonden en niet gewoon waren hier ter kerk te komen, kwamen nu uit nieuwsgierigheid. Er is altijd een ‘vlottende massa’ die daar naartoe vlot waar er iets gaande is en... waar ze best wegblijft. Bisschop Triest, die een ijzeren hand had waar zulks noodig bleek, liet dadelijk een onderzoek instellen. Den 22 December verscheen te Nieuwenhove: Lowys vanden Berghe, deken der kristenheid van Oudenaarde met de pastoors van Waregem en Zulte. Eerst gingen ze de kapel bezien: een soort vervallen schuur, met stroo gedekt en waarvan de deur niet sloot; de muren van leem waren aan alle zijden gescheurd en men kon ze gemakkelijk met den voet instampen. Een geconsacreerd altaar was er niet, slechts een draagbare altaarsteen, zoodat het zeer twijfelachtig was of de kapel zelf ooit geconsacreerd werd. Jehan de la Vichte vonden ze niet thuis, wel zijn broer Ignaas die met nog anderen werd ondervraagd: of ze bewijsstukken hadden over de consecratie der kapel; of na den Geuzentijd de bisschop de kapel had gereconcilieerd; of er geen geschreven toelating bestond om er te celebreeren. Op al die vragen kon men niet antwoorden; wel beweerde men dat de kapel een honderd jaar vroeger of daaromtrent geconsacreerd was geweest. Vier notabelen werden onderhoord over de gebeurtenissen van 8 De- | |
[pagina 54]
| |
cember; hun getuigenis is eensluidend: er was geklept geweest, een geestelijke had zitten biecht hooren, had mis gelezen, gepreekt en de communie uitgereikt; en die geestelijke was niemand anders dan... onze pater Lucas. De deken had een bisschoppelijk bevel meegebracht, waarvan de inhoud ons onbekend is, maar dat waarschijnlijk een verbod was nog langer dienst te doen te Nieuwenhove: het werd uitgehangen op de deur der kapel en een tweede exemplaar ervan op de deur der parochiekerk. De deken had aan de pastoors van 't omliggende verbod gegeven pater Lucas nog te laten prediken, tenzij hij een schriftelijke toelating van den Gentschen bisschop kon voorleggen. Men ziet dat onze Kortrijksche Jesuiet niet te best stond aangeschreven bij 't Ordinariaat te Gent. Ten overstaan van Jehan de la Vichte bleek men er inschikkelijker, ten minste waar het ging over de huiskapel; wellicht hoopte men door toegeeflijkheid aan die zijde het afschaffen der S. Margrietekapel nog mogelijk te maken. Reeds op 24 Februari 1624 is de deken opnieuw te Nieuwenhove om dat huiskapelletje te inspecteeren: het was ingericht in een hoektoren op de noordzijde van de groote zaal; de deur die tot deze zaal toegang gaf, zou men, onder den dienst, open stellen, zoodat men van uit de zaal de mis kon volgen; want het torenkamertje was zoo klein dat het amper celebrant en dienaar kon bevatten. Soortgelijke schikking vindt men voor veel oude kasteelkapellen. Voor 't overige was alles in orde: de kapel was overwelfd, en op de verdieping was een soort kluis waarin het zilverwerk van 't kasteel bewaard werd. De deken oordeelde dat de toelating tot celebreeren gerust kon gegeven worden, zooveel te meer daar deze inschikkelijkheid den toestand maar minder gespannen kon maken. Men zou tegelijk veel nuttige wenken aan den heer kunnen voorslaan: zoo b.v. dat hij op hooge dagen toch naar de parochiekerk zou gaan, om 't goe voorbeeld aan de hoekbewoners te geven. Ook dat hij, waar hij met de buren sprak, zich wat minder oneerbiedig | |
[pagina 55]
| |
zou uitlaten waar het ging over den pastoor van Waregem. Mr de deken had mogen ondervinden dat de pastoor zoo maar 't zwarte beest was op 't kasteel, alhoewel men er zeer kristelijk was en 't huishouden er bestuurd werd door een ‘devote’ of geestelijke dochter, de eigen zuster van Mijnheer Jehan. Bij de Walen, waar de de la Vichte's nog gewoond hadden en waarschijnlijk nog andere kasteelen bezaten, daar ging het anders dan bij die stijfkoppige Vlamingen. ‘'t Kan wel, zegt de deken, dat die Waalsche geestelijken een beetje meer de ootmoedige dienaars zijn van de groote heeren’Ga naar voetnoot(1). 't Einde van de historie was dat Mijnheer Jehan zijn huiskapel kreeg, en dus de helft van zijn proces gewonnen had; doch in zijn oogen was dat slechts de minste helft. Zoo men te Gent gerekend had dat de kasteelheer een weinig meer handelbaar zou geworden zijn, door de toegeeflijkheid ten zijnen opzichte, dan had men deerlijk misrekend. Mijnheer Jehan ‘manoeuvreerde’ zijn gebuurs: zoo vinden we een papier van 27 April 1627, waarbij een aantal ‘gebeuren vande capelle ende heerlyckhede van Nieuwenhove’ hun goede redenen aanbrengen voor 't behoud van het kerkje; waarop de baljuw en de notabelen van Waregem antwoordden met een pleidooi voor de suppressie. 't Is zoo een mengelmoes van pro et contra, elk kijkt door zijn eigen bril: waar de ‘hoekenaars’ beweren een vol uur van de parochiekerk te wonen, vindt de andere partij dat het amper een half uur ver was. Die van Waregem pakten vooral uit met het nadeel berokkend aan kerkfabriek en disch; en de ‘hoekenaars’ antwoordden dat de gezette pachters die wat konden geven, allen naar Waregem gingen, en dat de kapel maar bezocht werd door lieden van kleine conditie, door ‘de maerten ofte cnapen’. Dat argument van ‘'t achterdeel voor kerk en disch’ deed Mijnheer Jehan weer uit zijn hoek komen: hij vroeg copie van de kerk- | |
[pagina 56]
| |
rekeningen over de vier laatste jaren; wat hem op 5 Mei beleefd geweigerd werd. Daags voordien, den 4 Mei, had pastoor van den Driessche een langen brief aan zijn bisschop gestuurd, sierlijk en zwierig latijn, met een macht van schriftuurteksten, handig aangebracht, zoodat we niet altijd dadelijk zien waar Sint Paulus spreekt tot de Korinthiërs en waar de pastoor van Waregem tot zijn bisschop. De pastoor bleef even stug als zijn kasteelheer. Terloops wordt gewezen op de koppigheid der ‘hoekenaars’ die, sedert hun kapel gesloten werd, niet naar Waregem ter kerk komen maar naar Deerlijk trekken. Verder wordt het een pleidooi tegen de verbrokkeling der oude uitgestrekte moederparochies. In onze dagen, nu nieuwe parochies aan alle zijden worden gesticht, is het wel interessant dit stuk te herlezen; maar met zijn sierlijk latijn zou pastoor van den Driessche in onze huidige bisschoppelijke cuneen maar een mager succes inoogsten. Zelfs in 1627 bereikte hij niet veel; want längs de nuntiatuur kwam toch de toelating om in de S. Margrietekapel dienst te doen, en dit wel tegen 't gedacht van den bisschop. Er was iemand met een langen arm in 't spel. Was het onze pater Lucas? Niet onmogelijk; hij was in elk geval schitterend gewroken. Het ambtelijk stuk moest volgens de gebruikelijke proceduur over Gent naar Waregem komen. Daarmee komen we in Januari 1628; want op 7 Januari schreef bisschop Triest aan den nuntius een langen brief waarvan het klad bewaard is. Hij zou de toelating wel doorzenden, maar aangezien Brussel op vele punten verkeerd was ingelicht geworden, wilde hij er zekere voorwaarden aan toevoegen om alle verdere moeilijkheden te voorkomen. Den 23 Januari antwoordde de nuntius, dien heel de zaak blijkbaar verveelde, dat hij instemde met de voorwaarden door bisschop Triest voorgesteld. Deze condities werden nog ietwat gewijzigd en kunnen we als volgt samenvatten: | |
[pagina 57]
| |
1o) Mijnheer de la Vichte zal de kapel behoorlijk herstellen en onderhouden; voorzien van al het noodige voor den dienst; de kapel doen consacreeren of ten minste het altaar. De inventaríe van al wat in de kapel berust, zal in handen zijn van den deken. 2o) ‘Item dat den heere van Nieuwenhove sal beloven dese capelle niet te doen erigeren in prochiekerke sonder consent vanden heere van Inghelmunster’. 3o) Hij zal op ‘goede ende deuchdelycke landen’ ten voordeele der kapel een rente leggen van 20 pond gr. 's jaars, waarvan een pond als kerkerecht moet afgestaan aan de kerk van Waregem en de rest moet dienen om den dienst te verzekeren op alle Zon- en heiligdagen. Hij mag, als fondateur, een bedienaar der kapel voorstellen aan den bisschop. 4o) Elke Zondag en heiligdag zal de mis gelezen worden, maar de dienst moet eindigen tegen acht uur. Maar er zal geen dienst gehouden worden op Palmzondag, Paschen, Beloken Paschen, Pinksteren, Sacramentsdag, O.L.V. Hemelvaart en Kerstdag. 5o) Niemand mag er prediken tenzij de pastoor of iemand die door den bisschop of den pastoor wordt gezonden. Men zal er geen lijkdiensten celebreeren, geen kerkgangen doen, tenzij met verlof van den pastoor, die te allen tijde in de kapel mag dienst doen en daarvoor al het gerief der kapel mag gebruiken. 6o) Wat de offeranden betreft: op de hooge feesten, wanneer de pastoor in de parochiekerk ten offer staat, zal de celebrant dat ook doen in de kapel en de opbrengst komt toe aan den pastoor. Kerk- en dischmeesters van Waregem mogen omhalingen doen wanneer het hun belieft en ook een blok stellen in de kapel. De Acta der Gentsche bisschoppen vermelden, op 2 September 1630, de consecratie van de kapel en altaar te Nieuwenhove onder de aanroeping van S. Margriete; wat ons toelaat te besluiten dat een fatsoenlijke kapel de leemen schuur was komen vervangen. Verdere bescheiden over de kapel tot aan de Fransche Omwenteling zijn uiterst schaarsch. Een schrijven van | |
[pagina 58]
| |
pastoor van Heule (19 Mei 1752) meldt dat destijds een onderpastoor van Waregem op Zondagen te Nieuwenhove ging bineeren; maar de toenmalige heer, burggraaf de Canteleu, had sedert langen tijd de kleine vergoeding niet meer uitbetaald, zoodat kapelaan Maroy nog wel 75 pond van hem te goed had. De pastoor schreef aan den secretaris van 't bisdom dat hij van gedacht was zijn onderpastoor thuis te houden. Mr de Canteleu moet zich maar wenden tot Recolletten of Kapucijnen te Kortrijk, die zoowat overal tusschen de beenen loopen en in het omliggende vroegmissen gaan doen: ‘Ick wete wel dat hun dat niet seer wel bevallen sal: maer sy hebben 't seer wel verdient en gesoght’Ga naar voetnoot(1). Maar de zaak kwam toch weerom in orde, en den 23 Oktober kon pastoor van Heule naar Gent schrijven dat Mr de Canteleu zijn schuld zou vereffenen en instond voor een jaarlijksche vergoeding van 16 pondGa naar voetnoot(2). Dat de kapel toen reeds opnieuw wat vervallen was, leeren we uit een schrijven van den pastoor van Asper en deken van Oudenaarde, J. De Wilde (1 Sept. 1753) waarin hij vroeg de inkomsten van de kasteelkapel te mogen gebruiken om de S. Margrietekapel te laten herstellenGa naar voetnoot(3). M. English. |
|