Biekorf. Jaargang 46
(1940-1945)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 45]
| |
Kat en hond in volkszeg en spreuken uit de omstreken van Brugge.WE kennen nog allen de sprookjes uit onze kinderjaren waarin dieren handelend optreden en vertrouwelijk met de menschen omgaan. Zelfs brandt de uitdrukking nog op onze lippen: Dat is zeker gebeurd ten tijde dat de dieren spraken? Wij vinden het ook doodgewoon dat een meester van zijn hond getuigt: ‘Die beeste en heeft maar de sprake te kort’. Hoe vertrouwd het volk is met het doen en laten van sommige dieren, möge blijken uit de hiernavolgende zegswijzen - alles afgeluisterd - in gewone gesprekken. We beginnen met kat en hond.Ga naar voetnoot(1)
De trouw van den hond is spreekwoordelijk geworden. In 't Fransch wordt hij zelfs ‘Fidèle’ gedoopt. Wij hoorden hem elders ook kamaraadschappelijk ‘vriend’ noemen. Een kindje of vrouwtje die iemand overal trouw naloopt: 't Is gelijk een hondje. Een verkept dingen: Is bedorven gelijk een schoothondje. Doch de mensch toont zich niet al te erkentelijk voor zooveel trouw, want: ‘Die een hond wil slaan, vindt altijd een stok’, om te beduiden hoe gemakkelijk men een voorwendsel vindt om iemand kwaad te doen. ‘Hij trekt zijn steert in’, als iemand gevoelt dat zijn handelwijze of gezegde ongewenscht is. Zijt ge ergens ongunstig gekend: ‘Gezien gelijk een hond in den hutsepot’, of als variante: ‘Nog slechter behandeld dan een hond’, want ‘Die hond is, moet de beenen knagen’. Als gij gevoelt dat gij het gezelschap stoort: | |
[pagina 46]
| |
‘'k Viel daar binnen gelijk een hond in een kegelspel’, Anderen nemen het met een lachertje op: ‘Zeg, 't was honden buiten!’ 't Moet zijn dat de hond niet altijd buiten gejaagd werd: ‘Zulk (slecht) weêr, g'en zoudt er geen hond deure jagen’. Uit welk een innig meevoelen ontstonden de spreuken: Ziek zijn gelijk een hond, of: Klagen gelijk een hond, ook nog: Zoo moe gelijk een hond, Wie gemakketijk opschiet en met groote woorden dreigt: ‘Bassende honden bijten niet’. Van een kort gekeerd, bitsig mensch: 't Is altijd bijten en bassen, of: 't Is gelijk een hofhond. Dat bijten en bassen op eenzelfde persoon zou van een engel een duivel maken: ‘Als ze altijd op denzelfden hond bassen, hij maakt hem kwaad’.
Wie gezien is als 't vijfde wiel aan een wagen kan met bitterheid zeggen: ‘Ja, 'k heb ook nog iets te zeggen als de groote hond gebast heeft’.
Schoolgaande knechtjes zingen onderweg in koor: Pier pak jen hond vast
Dat hij niet en bast!
Zoekt ge tevergeefs naar iets dat ‘blakke bloot’ ligt: ‘Dat het een hond ware, hij zou u bijten’. Om te zeggen dat ze ‘in elkaars rapen zitten’: Twee honden aan een been
komen zelden overeen.
Waar het werk niet opschiet of tegen stroom gewerkt wordt: ‘Met onwillige honden kan men geen hazen vangen’. Degene die zijn meening niet vrij kan of mag uitdrukken, is ‘gemuilband’. Gelukkig die ver van de overheid leeft, want: ‘Hoe nader den hond, hoe nader de bete’. Van iemand die te keer gaat als een bezetene: ‘'t Is gelijk een razenden hond’, of: ‘Zijt ge van een wroeden hond gebeten dan?’ | |
[pagina 47]
| |
Als ge te laat komt aan tafel: ‘Ge zult den hond in den pot vinden’. Dubbelganger: ‘De kat in uw telloore vinden’, en nog een derde variante: ‘Ge zult met de pottebakkers eten’. Een goed gekende spreuk: Al dat ge spaart uit uw mond
is voor de kat of voor den hond.
Wie de slechte hoedanigheden van zijn ouders vertoont: ‘Hij heeft het van niet verre gedeeld - hij heeft het van geen honden gedeeld’.
Wie alles ontdekt en achterhaalt: ‘Loopt rond al snuffelen gelijk een speurhond’.
En als gij er het fijne van weet: ‘'k Weet wel waar dat den hond gebonden ligt’.
Waar alles overhoop ligt: ‘'t Is gelijk een hondenest.’ Wordt iemand zenuwachtig aangespoord om zich te haasten: ‘Je moet mij niet aanjagen gelijk een hond.’
Om te zeggen dat het onmogelijk waar kan zijn, dat het ‘Van dat Waregemsch waar is’: 't Is gebeurd in 't land van de kallebassen
Waar dat d'hondjes met hun sterretje bassen.
Dat is zooveel te zeggen als: ‘Ge zijt aan 't drukken (zonder inkte)’ of: ‘'t Staat in een boek zonder blâren’ In de beleefdheid komt de hond ook van pas. Als ge op de vraag: ‘Wie?’ kortweg antwoordt: ‘Ikke’: Ik, zei den hond,
en hij beet in zijnen steert.
Vraagt ge onbeleefd weg: He-e? ‘Den hond heet Kadee’, of: Wadde? (Wat?) Een stuk van een padde
Een stuk van een puid,
Lekt den hond zijn teel uit.’
't Wordt ook nog grover gezegd; Wadde? (Watte?)
Watte? Neen wulle
Om je bakkes te vullen.
Een Vlaming hoort ook niet graag in 't Fransch bedanken: Zegt ge merci...?
Den hond heet Merci,
| |
[pagina 48]
| |
ofwel: ‘Merci is opgehangen, maar zijn broer leeft nog.’ Over huwelijksvoornemens sprekend: Geluk met de teef, zei Meuleman,
En hij gaf zijn dochter te huwen.
Van iemand die ge met weinig paaien kunt: ‘Hij is gezet gelijk een hond met vlooien.’ Zoo zegt men ook: Die met den hond gaat slapen
Zal zijn vlooien betrapen.
De hond geraakt maar niet vergeten, al is hij dood. ‘Wegen gelijk een doôn hond’. van iets dat zeer zwaar is om dragen. Als ge het eerste het gereedste neemt dat bij de hand ligt: 't Zal meer bijten of niet, zei de vent,
en hij smeet met een doon hond naar zijn wijf.
Een Variante voor: De kleeren maken den man, en die z'heeft doet z'aan: ‘De krulle van den steert, 't is te zeggen: Men moet naar behooren het uiterlijk bezorgen.
Met een lichte schakeering in de beteekenis komt de kat aan de beurt. ‘Groote katten dragen lange steerten,’ Een hooggeplaatst persoon is een ‘groote katte.’ Doet een vrouw te parvenuachtig; ‘'t Is gelijk keizers katte zijn nichte.’ Elders: Zoudt ge niet zeggen dat de keizers katte heur nichte is! En somtijds voegt men erbij: ‘en 't en is nog geen vriend!’ Vgl. De Bo.
Als intieme huisdieren komen kat en hond ook wel meer dan eens in vergelijking met elkaar.
Van een twistziek huishouden: ‘Ze komen daar overeen gelijk kat en hond’. Ten tijde dat de beesten spraken zei de kat: Wel die bedroefde wereld!
V. En wat zei den hond?
A. Hebt ge geen beuter fret str...
| |
[pagina 49]
| |
Af en toe hoort ge ook nog het oude kniedeuntje: Zanne moeiens katje
Zat op heuren kloef.
't Wikkelde zijn sterretje
En Zanne moeie loech.
Zanne moeie die bakt koeken
En de hond schijt wo(r)st.
Willen wij niet werken
Wij hebben toch de kost.
Kinderen hebben voor alles en nog wat een rijmpje en een vooizetje. Ze zingen van: Aa Bee Cee
Den hond gaat meê,
De katte blijft thuis.
Piep, zei de muis
In t' achterhuis
Met heur pootjes overkruis.
Knechtjongens die pastoor spelen zeggen heel gewichtig: 'k Sta hier te preeken
Mijn hond is dood gesteken
Mijn katje 'n geeft geen melk
En 'k sta er in versteld.
Nog onder kinderen: V. D'er is iemand berecht.
A. De katte zijn knecht.
V. D'er is iemand dood.
A. De katte zijn pool.
In 't kaartspel als ge de vrouw legt: Vrouwe
Katteklauwe
Hondebete
Vlooieschete.
In 't bijgeloof.
Als een hond een put graaft: ‘Hij maakt zijn eigen graf’. Als de hond 's nachts huilt: ‘Er is iemand dood’. Een lek van een hondetong is medecijn. Als er 's avonds een zwarte kat voorbij uw deur loopt: ‘De dood is nabij’, of: ‘Er zal iemand sterven in 't gebuurte’ Wie een haar van een kattebaard binnenslikt zal zeven jaar lang uitteren. | |
[pagina 50]
| |
Over 't algemeen wordt de kat met een kwaad oog bezien. Rond Middelburg (Vl.) is de bietebouw ‘de meerkatte’. Een geslepen, gevaarlijke vrouw: ‘'t Is geen katje om zonder handschoen te pakken.’ Is de ontknooping van een moeilijke zaak aangekomen: ‘'t Is nu dat de katte te koorde gaat’ ofwel: ‘'t Is nu dat de puppen aan 't dansen gaan’. Wordt als verwijtsel gehoord: ‘O! gij valsche kater’. Aan kinderen die reeds in de vroegte aan 't neuriën en 't schuifelen zijn, zegt moeder waarschuwend: ‘Vogeltjes die 's nuchtens vroeg zingen, worden bij dage van de katte gepakt.’ Iets voornamer: 's Morgens ronker
's Avonds pronker.
Om te zeggen dat een zieke veroordeeld is: ‘'t Is een veugel voor de katte.’
Moeder is niet al te gerust op kinderen die zich stil bezig houden. Ge zijt zeker bezig met ‘kattekwaad’ te doen.
Van ingehouden opgekropte gramschap: ‘Hij blaast gelijk een kater.’ Ze zeggen ook: ‘Hij schiet in een kattecolère.’
In een twist waar ze er dapper op los gaan: ‘'t Stuift er gelijk onder de katten.’
Valsch klinkend gezang: ‘Wat een kattenmuziek!’ of: ‘Ge zingt zoo valsch als een kater.’ Als de huisvrouw klaagt over een dievegge van een kat: ‘Ja, ja, rappe katjes maken rappe vrouwtjes’. Het tegenovergestelde is ook waar: Slapende katten,
en vangen geen ratten.
Wie naar iets hunkert en het niet geweten wil hebben: ‘'t Katje en mag geen melk, maar 't lekt de room af’. Als men iemand aantrekt voor eigen baat: Om de wille van het smeer
likt de kat de kandeleer.
Anders gezegd: 't Is niet voor het kieken, maar voor den bouillon.
Komt ge heel preutsch iets toonen: ‘Zoo preutsch gelijk een kat die een derm sleept’, of: ‘Gelijk een henne met een tetting’. | |
[pagina 51]
| |
Met loensche blikken naar iets hunkeren: ‘Ze zit te loeren gelijk een kat op een muis’.
En wie niet goed weet waar ze iets leggen zal: ‘Ze loopt rond gelijk een kat met heur jong’ of: ‘Hij loopt rond gelijk een hond die een hoofdkussen zoekt’.
Waar de baas uit is, juichen de onderhoorigen: ‘Als de kat weg is, dansen de muizen op tafel’.
't Gebeurt ook wel dat we liever niet op bezoek gaan: ‘Hij heeft zijn katte gezonden’. Een goed koopman komt zelden bedrogen uit. Hij laat zich: ‘geen katten in zakken verkoopen’, 't is te zeggen: ‘geen appels voor citroenen’.
In de duisternis is het schoone van het leelijke niet te onderscheiden: ‘'s Nachts zijn alle witte katjes zwart’.
Hoe weinig standvastig kinderen zijn: Vandage matjes (vriendjes)
En morgen katjes.
Zijn ze niet al te netjes gewasschen: ‘Heeft 't katje u gewasschen dan?’
Hebben ze vuile zwarte nageltoppen: ‘Draagt ge de rouwe voor je katje?’
Nog een overblijfsel van ten tijde dat de beesten spraken (doelend op iemand die haastig is): Ge gaat er zoo zeere van deure, zei den uil, en hij wierd van de kat door 't gotegat gepakt.
Als weervoorspeller wordt er ook op de kat gelet: De kat speelt met heuren steert ('t zal regenen). De kat warmt heur achterste ('t is teeken van kwaad weer). Ze zeggen ook: Als de hond riekt, 't zal slecht weer worden.
Kortemaand wordt onder 't volk ook: ‘kattemaand’ genoemd.
Als de lucht zwart en leelijk ziet: ‘t Zal kattejongen spuwen.’
Van iemand die gemakkelijk overgeeft: ‘Hij kan spuwen gelijk de katten.’
En van een lenig persoon wordt er getuigd: ‘Hij slacht van de katten. Hij valt altijd op zijn pooten’.
Schraal en armoedig gekleed gaan: ‘'t Is gelijk een uitgeschudde kat.’ | |
[pagina 52]
| |
In heete zomerdagen klagen we: ‘Och! 'k ben kattelam.’
De groot smakelijke herfstappel wordt ook: ‘Kattekop’ of: ‘Hondshoofd’ genoemd.
Vleinamen voor de kat zijn: poere of poeze. Een bontkraag wordt 's winters ook wel: ‘Mijn poezekatte’ geheeten. In Zuid-Vlaanderen zegt men nog algemeen: een katte voor fr. fourrure.
Magda Cafmeyer. |
|