Biekorf. Jaargang 45
(1939)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 233]
| |
Een stukje historie.DE eerste gebouwen van het klooster der ‘Predikbroeders’ te Brugge, waarvan de stichting te danken is aan gravin Joanna van Vlaanderen (genaamd: van Constantinopel), dateeren van het jaar 1234. Het jaar te voren, was graaf Fernand gestorven; het stichtingsdiploma werd te Rijsel door gravin Joanna onderteekend in Januari van ditzelfde jaar: zij maakt het eigendom, vrij van alle lasten, over aan den provincialen Overste der Orde, frater Conrardus bijgenaamd Teutonicus. Klooster en kerk zouden opgericht worden, zegt de fundatie-akte, ‘ter eere van God, van de H. Maagd en van den H. Apostel Paulus’. Graaf Fernand van Vlaanderen had bij testament eene geldsom bestemd voor deze stichting: daarmee kon de | |
[pagina 234]
| |
gravin een huis afkoopen van Arnolf Voet, dicht bij ‘d'oudemeulen’. Aldaar namen eenige Dominicanen hun intrek den 8 Mei 1234; zij werden er plechtig binnengeleid door het Brugsche Magistraat. Tien jaren later, nadat gravin Joanna zelf eveneens overleden was, werd de nieuwe gravin Margareta, Joanna's zuster, als 't ware ‘de tweede stichteres’ van 't klooster: tot aan haar dood, in 1279, dit is 36 jaar lang, droeg zij op alle mogelijke wijzen bij tot vergrooting van het eigendom en tot verbetering der gebouwen. Deze hebben ook later nog, vooral in de 17e eeuw, nieuwe uitbreiding gekregen. Tijdens de eerste tachtig jaren, hadden de kloosterlingen een heel eenvoudige bidplaats. Eene groote kerk zou weldra die nederige kapel vervangen; ze werd gebouwd met drie beuken, en plechtig ingewijd in Juli 1311. Merkwaardige kunststukken kwamen mettertijd dit gebouw versieren. De menigvuldige schilderijen van beroemde meesters daargelaten, bewonderde men er den predikstoel en het koorgestoelte, om hun kunstig gebeiteld houtwerk. In 't begin der 18e eeuw, telde men in deze ruime bidplaats niet minder dan 33 grafzerken van edellieden en voorname burgers, waaronder b.v. de tombe van kardinaal Joannes-Alphonsus van Portugal (± 1444); deze van Mgr Simon de Laude, dominicaan en hulpbisschop van Atrecht (hij werd eigenlijk begraven te Dowaai, maar het hart van dezen prelaat berustte in de Dominicanenkerk van Brugge); de tombe van Mgr Joannes de Witte, dominicaan, geboren Bruggeling, die bisschop werd te Cuba; hij kwam zijn laatste levensjaren doorbrengen in zijne geboortestad en bewoonde er een huis, nabij 't klooster, in de Eeckhoutstraat gelegen, sektie 17, Nr 48. Aldaar stierf hij in 1540. Hij heeft te Brugge een theologische cursus opgericht, later genoemd ‘de stadsles’; zijn wapenschild was: in sabel een keper van goud, vergezeld van drie parels, twee en een. | |
[pagina 235]
| |
Beproeving en Vernieling.Een aanzienlijk deel van het gebouwencomplex werd in 1459 door brand vernield. Ruim een eeuw later, in 1581, werd ten gevolge der godsdienstwoelingen, de kloosterkerk, gedurende omtrent vier jaar, ten gebruike der ‘hervormde leer’ gesteld; toen werden ook de overige gebouwen ofwel verhuurd aan vreemdelingen, ofwel afgebroken. In 1751, werd het eigendom ietwat verkleind door gedwongen verkoop van eene lange strook grond om het nieuw kanaal, ‘de coupure’ genaamd, te graven, waar de huidige Predikheerenrei gelegen is. Eindelijk in 1796, kwam het laatste maar ook het zwaarste wee dit klooster treffen: de Fransche Omwenteling deed verdwijnen wat Vlaanderens graven hadden gesticht en wat de liefde der Bruggelingen, gedurende meer dan vijf eeuwen, aan S. Dominicus' zonen had geschonken. | |
Overblijfselen.Van een stichting welke in de 17e eeuw een der bijzonderste was van de Belgische Dominicanen, kan nog wel een en ander overgebleven zijn... Toch maar weinig... Wat we daarvan kennen, stippen we hier aan. Een mooi deel der gewelfde kapittelzaal. Tot eerbiedig aandenken aan hetgeen eens dit kloostergebouw was, heeft de heer Verriest deze zaal met piëteit en kunstsmaak hersteld en ingelijfd bij zijn eigendom der Langestraat, het zoo rustig en luchtig Gasthof ‘De Abdij’ dat, zoowel om den verzorgden dienst als om zijn wijden binnentuin, een der meest bezochte hotels is van Brugge. Dit uitgestrekte eigendom ligt grootendeels op den grond van het voormalige klooster. Ditzelfde gasthof bezit ook den ouden kloostertrap, gansch in eik, en waarvan de paal, met half-verheven beeldwerk, het wapenschild draagt der Dominicanenorde. In het benedendeel: de hond met de brandende toorts in de muil, en daarnevens de aardbol; in het bovendeel: een ster. Het eerste motief wijst op het eigen- | |
[pagina 236]
| |
aardig nachtvizioen van S. Dominicus' moeder, Joanna de Aza, die bij de aanstaande geboorte van haar zoon, aldus te verstaan kreeg dat deze eens, door zijn predikatie, de wereld verlichten en tot vurige liefde Gods aanzetten zou. Het tweede - de ster, - herinnert aan het feit, door sommige geschiedschrijvers vermeld, dat Dominicus een zacht en aangenaam licht op 't voorhoofd, tusschen de wenkbrauwen droeg, waardoor hij aan zijn toehoorders als de bekoorlijkste der predikanten voorkwam. * * * Tijdens het Fransche Schrikbewind, werden de kostbare en talrijke Relieken der Brugsche Dominicanenkerk aan den bisschop van Gent geschonken. De schilderwerken, die konden gered worden, vindt men nog te Brugge: enkele - een of twee - in de kerken van S. Gillis, S. Jacobs (hoofdaltaar) en S. Salvator (kathedraal: zijbeuk, noordkant). Het grootste getal dezer kunstgewrochten is in O.L. Vrouwkerk (vijf) en vooral in S. Walburgis (21). In den schat dezer laatste kerk vindt men ook twee oude kelken die van de Dominicanen voortkomen. In laatst genoemde parochie werd eveneens de alomvermaarde Broederschap van den H. Rozenkrans overgebracht. Het beeld zelf van de Rozenkrans-Lieve-Vrouw, dat door een der verjaagde paters in het geheim werd gegeven aan een schoenmaker, Jozef D'Hulst, is later, in 1869, door zijn zoon Baldwijn geschonken geworden aan de Zusters-Dominicanessen van Engelendale te Brugge. In het Gruuthuse-museum (zijzaaltje, op 't gelijkvloers) staat een oude schouw in 17e eeuwsch-faïence uit het Dominicaansch klooster voortkomende; het is een werk van den befaamden Brugschen meester-gleiswerker Pulincx. Op de voorkoer van hetzelfde musee, rechts, de tweede in de rij, staat een overgroote blauwsteenen grafzerk afkomstig uit hetzelfde klooster. Hij werd, een tiental jaren geleden, gevonden door den heer Em. | |
[pagina 237]
| |
De Graeve, handelaar in bouwstoffen op de Predikheerenrei, in zijn eigendom aldaar, op een diepte van 1.20 M. Het Oudheidkundig Genootschap van Brugge zorgde voor de overbrenging naar Gruuthuse. Uit het Latijnsch randschrift, is op te maken dat we hier vóór een zeer oude tombe staan: heel duidelijk leest men er het jaartal 1277. In nog andere eigendommen der Predikheerenrei, vindt men Dominicaansche gedenkstukken of deelen van ruïnen: in het huis van den heer Van Caeneghem, een gewelfde zaal, een grafzerk; in het Rijkswachtgebouw, oude cellen welke in het klooster tot het gastenkwartier behoorden... En wellicht liggen hier en daar, verborgen of vergeten, in kelder of op zolder, nog andere overblijfselen. En op diezelfde Predikheerenrei, staan als verdorde tronken, in den muur gemetseld, doch heel goed zichtbaar, drie afgeknotte zuilen in grijzen steen... Hier was het kerkportaal... S. Amandsberg (Gent) 17 Oktober 1939. P. Pius Meulepas dominicaan. |
|