Biekorf. Jaargang 45
(1939)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
[Nummer 9]Vlaamsche Wandtapijten in het Koninklijk Paleis te Madrid.IN het Musée d'Art et d'Histoire te Geneve waren, in Juni-Augustus laatstleden, de schatten van het Prado-Museum tentoongesteld, 174 schilderstukken, uitgelezen uit den overvloed der meesterwerken die tot deze Spaansche verzameling behooren. Nevens de Spaansche meesters, Velasquez, Greco, Goya, schitterden de Vlamingen in hun volle glorie: van der Weyden, Bouts, Patinir, Rubens en Van Dyck. Niet minder bewondering wekten de twintig uitgelezen Vlaamsche wandtapijten uit het koninklijk paleis van Madrid. Deze Vlaamsche schilderijen en wandtapijten wijzen er op, hoe Spanje in de 16e eeuw een ware schatkamer van Vlaamsche kunst geworden is. In den loop der vorige eeuw is deze schatkamer weliswaar armer geworden, want talrijke schilderijen werden alsdan verkocht en vervreemd: het is bekend dat de | |
[pagina 202]
| |
uitstekende stukken van onze Vlaamsche meesters die heden over geheel de wereld in musea en verzamelingen verspreid zijn, uit Spanje komen. Hoe rijk aan Vlaamsche schilderijen dit land ook heden moge gebleven zijn, toch is het nog ontzaglijk rijker aan Vlaamsche wandtapijten: hier bezit Madrid waarlijk het puik van de meesterwerken.
De Europeesche wandtapijtkunst kende haar eersten bloei te Parijs in de tweede helft der 14e eeuw: aldaar zijn toen de negentig stukken van de beroemde Apocalypsis voor de kathedraal van Angers geweven geworden. Parijs werd rond 1400 door Atrecht opgevolgd, omstreeks 1450 nam Doornik de leiding en op het einde der 15e eeuw veroverde Brussel de eerste plaats, die het gedurende meer dan een eeuw zou behouden. Wandtapijten uit dezen tijd en deze werkhuizen vindt men, in grooten getale, in de verzamelingen te Parijs, Brussel, Londen, Weenen, in het Vaticaan en in Amerika. Toch is het Spanje dat de onbetwiste meesterwerken van iedere der gemelde perioden bezit. Een wandtapijt te Saragossa met geheel het Passieverhaal vanaf de Kruisdraging tot de Verrijzenis, 4 meter hoog en 8 meter breed, teekent het hoogtepunt van de tapijtkunst te Atrecht rond 1420. Van gelijke afmetingen is een tapijt te Zamora met de geschiedenis van Tarquinius Priscus, dat het hoogste kunnen van de weverij te Doornik rond 1470 weergeeft. Deze beide tapijten zijn in de kathedralen van de gemelde steden veelal weggeborgen en daarom te weinig bekend. De tapijtencollectie te Madrid, uit dewelke de tentoongestelde stukken te Geneve genomen waren, is, samen met de Weenensche verzameling, de rijkste der wereld. Ja, zij overtreft Weenen om meer dan één reden: de meeste en schoonste tapijten uit de Brusselsche ‘gouden eeuw’ zijn te Madrid, terwijl Weenen eerst naar voren treedt met de wandtapijten in 1525-1530 naar van Orley's ontwerpen uitgevoerd. Daarenboven zijn de tapijten te Madrid uitstekend bewaard gebleven. Aan | |
[pagina 203]
| |
de beroemde droge lucht van Madrid is het te wijten, dat weefsel en kleuren meestal in zulk een voortreffelijken toestand verkeeren: men zou denken, dat de tapijten versch van den weefstoel komen. De vier wandtapijten met de tafereelen uit het leven van Maria te Geneve tentoongesteld, zijn tegelijk de oudste en schoonste gobelins van Madrid. Naar men vermoedt, zijn ze het werk van den beroemden Brusselschen tapijtwever Pieter van Aelst, dezelfde die later Raffaël's Handelingen der Apostelen geweven heeft. Onze vorst Philips de Schoone, aan wien Pieter van Aelst in 1502 de vier tapijten leverde, heeft de kunstwerken al vroeg naar Spanje overgebracht. Het weefsel is uit wol, zijde, zilver en goud samengesteld. De gouddraad is er zoo overvloedig gebruikt, dat over geheel de oppervlakte een doffe goudtoon ligt, waarop de stille tonen van figuren en gewaad teeder uitkomen. De vier tapijten stellen in de groote middelruimte voor: de uitzending van den Engel Gabriël, de Boodschap des Engels aan Maria, de Geboorte van Christus en de Kroning van Maria. In vier kleinere ruimten daarrond worden telkens de voorafbeeldingen uit het Oude Testament vertoond. Uitermate schoon is het wandtapijt met de Boodschap. In het midden Maria; om haar heen de edele gestalten der Deugden met hun attributen, en verder, op den achtergrond, haar voorouders. De engel overhandigt aan Maria den brief met Gods boodschap: teeder en beschroomd nadert hij tot de Maagd, den arm en het gelaat naar haar toegewend. Aan den schoot van Maria geleund, troont vóór haar de Christus, met kroon en schepter, de ‘praeexistente’ Christus: hij, de Komende, om wien het in deze Boodschap gaat, is het middelpunt van deze Annuntiatio.
Van bijna geen der bewaarde Vlaamsche en Fransche tapijten van vóór 1500 zijn ons de teekenaars bekend. Deze mannen zijn in 't algemeen noch paneelschilders, | |
[pagina 204]
| |
noch miniaturisten geweest, maar kunstenaars van eigen stempel: tapijtontwerpers. Toch schijnen de grootste tapijtwerken aan dezen regel te ontsnappen. Kunstkenners vermoeden dat niemand minder dan de Antwerpsche meester Quentin Massys de modellen voor deze vier tapijten ontworpen heeft. De wandtapijten der 14e eeuw ondergingen den invloed van de boekverluchting van hun tijd en in de volgende eeuw traden zij in 't spoor van de paneelschilderkunst. Vandaar een verstarring, een waar gemis aan oorspronkelijkheid omstreeks 1500. Alsdan echter heeft Massys nieuwe wegen gebaand: hij verstond het eigen wezen van het wandtapijt, dat noch een geweven schilderij, noch een vergroote miniatuur moet zijn. De groote Brusselsche ‘gouden eeuw’ is door Massys' kunst bezield. Tot in het midden der 16e eeuw verstond Brussel dat de tapijtkunst haar eigene wetten had. Een schitterend bewijs daarvan leverde Bernard van Orley in zijn groote Apocalypsis-tapijten, eveneens nu te Madrid bewaard. Deze waren te Geneve niet tentoongesteld, wel echter nog twee andere prachtige Brusselsche tapijten uit het begin der 16e eeuw, waarin de stijl van Massys eveneens erkenbaar is: een Geboorte en een Opdracht van Christus in den Tempel.Ga naar voetnoot(1) Is het te verwonderen dat Keizer Karel juist deze onovertroffen wandtapijten, door zijn vader Philips aangeworven, na zijn troonafstand liet overbrengen in het klooster van Yuste waar hij zijn laatste levensjaren doorbracht? Het betaamde dat onze glorierijke ‘Vlaamsche Keizer’ de zon over zijn bewogen leven zag ondergaan, omgeven door den teeren en milden gloed van het Marialeven, dat uit deze heerlijkste Vlaamsche wandtapijten nog heden tot ons spreekt. A. Van Blasenberg. |
|