Biekorf. Jaargang 45
(1939)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
[Nummer 3]Hanekamp.DE herberg is zoo oud als de heirweg zelf en staat op 'n hanegeschrei van de tramstatie, 't land in. Een strooien dak zit over den lagen witgekalkten gevel, daarneven hangt de balie; bij d'hage fleurt de vliender en bachten den mestput staan de schuur en de boltente. Wie, ten duivel, kan gelooven dat hier een hanekamp geleverd zal worden? De garde 'n komt hier zelden of nooit en de gendarms niet lichte, want hun vaste ronde ligt langs den overkant van de breede baan, naar den kasteelbosch toe, waar hazen en keuns met den knuppel gesmeten worden in 't voorbijgaan. Hier, aan 't Zwarte Gat bij d'herberg van 't ‘Gemeen Kruise’ 'n loopen de menschen, door den band, niemand in den weg. Maar den Zaterdag met den valavond komt hier | |
[pagina 58]
| |
soms roering en vandage gaat er iets aan den gang. Onder de achtkantenGa naar voetnoot+ staan eenige menschen in hulletjes vergaard. Daar komt de wisselagent van stad met zijn hooge kapleerzen aan en vezelt entwat al lachend met boerenzoons in pannebroek en ondervest met mouwen. Mijnheer de docteur slaat 'n kluchte met 'n peerdenprosser van aan de ‘Trunte’. De schoolmeester staat hier voor den eersten keer en zegt dat de hanekappingen al bestonden van in den tijd van Artevelde, maar dat 'n was geen spel; - 'n moordkuil was 't effenaf! De hane met 'n koorde vastbinden en elk op zijn beurte met geblonden oogen de levende beeste naderen en er met 'n ponjaard naar kappen tot ze den moord steekt. 'k Heb gelezen, zegt de meester, dat Themistokles - op weg naar den Perzischen vijand - zijn soldaten van de bane riep om bij 'n schure naar 'n hanekamp te kijken, om ze te toonen wat dat vechten is. Hoort! Daar staan twee Fransche boterkutsers van Roobeke, die met den taxi van de statie kwamen en hun lieten afzetten op den steenweg, om geen ooge te geven. Hun vogels liggen in den elskant. De kamp is mondeling vermaand, want zulke bijeenkomsten 'n staan in de gazette niet noch 'n worden afgeroepen op den kerkesteen. Wij gaan binnen in 't ‘Gemeen Kruise’, door de balie, onder den vlierboom naar de tente. In de stalling zitten d'haans in de renneGa naar voetnoot+. Twee mannen komen met elk 'n vogel onder den arm. De herbergbaas ontvangt geld bij de schuurdeur. Vandaar is 't de schure binnen naar d'aanpalende boltente. Er gaan zes kampen aan den gang: drie kampen van de kleine melkers uit 't geweste, twee kampen van | |
[pagina 59]
| |
de Franschmans en de laatste kamp is die van de zwaargewichten van te kante van Torhout. Daar is wel volk. De twee hanepieten stappen binnen en gaan rechte naar 't kamp. 't Beloop is 'n oude derschvloer afgezoomd met 'n schettewerkGa naar voetnoot+ en behangen met steenbakkersvlaken.Ga naar voetnoot+ Boven 't beloop hangt 'n zware electrische lamp. Op den grond ligt de denne.Ga naar voetnoot+ De twee vechtershaans, schoone en pront in hun zwarte pennen en gouden pluimen, willen al naar malkaar aan 't pikken slaan als de hanemelkers ze kop aan kop komen houden om ze te koterenGa naar voetnoot+ en hun wrake te wetten. De kampers zitten gespeend van 's noens. Ze zaten veertien dagen wepel van d'hennen en 'n werden maar eenen keer uit de renne genomen om 'n zeemvellen wantje over de sporen te schuiven en vaste te snoeren met peerdshaar. De kammen en de kwabben zijn afgevliemd met een scheers en toegebrand in de jongde. Vandaag staan ze klibber met scherpe stalen sporen over 't zeemvellen moffeltje dat rond d'echte sporre gebonden zit. De sporen zijn de bajonetten waarmee de kamp zal bloedig worden en doodelijk, waar 't anders maar 'n neerhof-schermutselinge 'n zou beteekenen. Gekromde en gekertelde sporen zijn verboden. ‘Een en twee stelt hem veerdig’! roept de baas van 't kot. De speelders stellen hun haans rechtover één, gescheiden door 'n blauwe schorte die aan 'n koezeel hangt. De horlogie-kijkerGa naar voetnoot+ zegt tot de staalders: 15 minuten | |
[pagina 60]
| |
spelens, 3 minuten liggen verloren, vluchten verloren, schreeuwen verloren; - niet losmaken. Fransche condities! D'haans worden losgelaten. Ze stuiven uiteen gelijk uitgelaten duivels op malkaar, pikken, klauwen, en slaan met de vleêren. Ze geraken vernesteld met de sporen. De vogels drijven, geraken los en staan weerom kop aan kop; ze dudderen van hitsigheid en vechtlust; hun oogen schieten vuur; hun nekpluimen sprietelen omhooge; ze duiken kop-op kop-neere en brengen de bekken waterpasse. 'n Hanevleêre hangt al bij den werke. De gebroken vleêre trekt achterwaarts. Daar komen ze weer, half loopend half vliegend. De ‘gebroken vleêre’ klinkt zijn spoor in den rug van den vijand. Hij heeft zijn scherpe rechtervorke zoo verre in den rug van den ‘scheeven steert’ gedreven dat zijn longen getaakt zijn. De ‘scheeve steert’ knuft, hoest en spuwt bloed. De drie minuten gaan omme. Dat zijn 'n geen preuvelingenGa naar voetnoot+ meer! Daar komen de Fransche speelders. Ze swatelen wat in 't Fransch en d'ommezitters beginnen geld te schuiven; ze gaan luide aan 't wedden, huilen, tempeesten en zetten om prijs. ‘Vier tegen vijf voor Gust!’ roept de wisselagent. De haans staan vechtens gereed. De kleinste kapt toe. De groote buigt en wipt er van onder. 't Is nog gebeurd. 'n Fransoos die hem 't werk ontziet! 'n Ander koppel komt in de denne. De beeste wordt blind geschart in 'n vloek, 'n ziet den vijand niet meer staan, maar betast hem met de vleêren en kapt in 't blinde. Daar gaat de laatste kamp. | |
[pagina 61]
| |
Twee eendelijke Wynendalers, achttienmaanders van dichte de vijf kilo, op machtige hooge pooten, halfbloote gepeesde billen en pluimen schetterend van 't goud. Ze kijken sterrelings, 'n kokeloerenGa naar voetnoot+ niet, trekken achteruit - al sporelend hun stappen tellend, - pakken de vlucht, stormen de lucht in en botsen op haanshoogte tegen één. Bij 't neerestuiken heeft de kleinste zijn krageGa naar voetnoot+ gelaten. Hij ligt steendood!
De winners lachen. De yerliezers greinzen: ‘Is 't geen geld, 't is soepe!’ en pakken de doode haans mee. De boltent loopt leeg. De herbergbaas gaat aan 't pinten tappen voor de staalders en de wedders, tot 'n stuk in den nacht. D'hanemelkers trekken per velo, den spletzak op den rugge, 't land in... G.P. Baert. |
|