Biekorf. Jaargang 44
(1938)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdFransch tooneel te Oostende
| |
[pagina 304]
| |
komgeld van drie, twee en een schelling. Voor iedere opvoering moest hij de huur van de zaal bekostigen en één kroon betalen voor de armen en voor het hospitaal. Iedere vertooning moest om vijf en half uur 's avonds beginnen, tusschen de twee stukken mocht er geen te lange rustpoos zijn, want alles moest op een betamelijk uur (une heure honnette) eindigen. Er mocht slechts één redoute per week gegeven worden, en voor ieder bal dat hij zou inrichten moest hij een bijzondere toelating vragen. Zoo werd hem op 26 Februari 1784 de toelating verleend om op Zondag 29 Februari een gemaskerd bal te geven. Het inkomgeld werd vastgesteld op een halve keizerlijke kroon; waarschijnlijk om alle vechtpartijen tusschen stedelingen en buitenlieden te voorkomen, werd hem verboden het bal buiten het stadsgebied van Oostende aan te kond igen. Hij moest vier Louis d'or betalen, twee voor de armen en twee voor het hospitaal. Op 14 April 1784, zijnde de Woensdag na Paschen, werd hetzelfde privilegie voor een duur van acht maanden verleend aan de ‘entrepreneurs des spectacles de la ville de Gand’; ze moesten voor iedere vertooning één keizerlijke kroon betalen ten voordeele van de armen en van het hospitaal, en een borgsom storten van dertig Louis d'or. Op 23 September 1785, ontving de Brugsche dansmeester, Jean Baptiste Durant, het uitsluitend voorrecht, om tot aan Vastenavond (3 Februari) 1786, iederen avond een ‘bal dit redoute’ te geven; het inkomgeld mocht niet meer bedragen dan drie schellingen wisselgeld per persoon. Voor iedere redoute moest een halve kroon gestort worden voor de armen. Op 23 Juni 1786 werd een overeenkomst gesloten met den ‘sieur Dorfueille, directeur de spectacle à Br uges’, die te Oostende vertooningen moest geven, den dag dat hij er te Brugge geen moest geven; voor iedere vertooning moest een kroon betaald worden voor de armen, het inkomgeld werd vastgesteld op drie, twee en één schelling. | |
[pagina 305]
| |
In 1794 werden er te Oostende vertooningen gegeven door ‘Madame Fleury avec sa troupe de jeunes élèves’, ze zou Oostende verlaten in Juni. N. Mole, ‘directeur de spectacles de la ville d'Anvers’, had dit vernomen, en vroeg reeds op 27 Maart, om met zijn groep vertooningen te mogen geven te Oostende gedurende de maanden Juli, Oogst en September. Voor de tooneelspelers waren het voorzeker slechte tijden ten gevolge van den oorlog tusschen Frankrijk en Oostenrijk, Mole vroeg om niet meer dan één kroon te moeten betalen per vertooning; te Gent betaalde men zes Louis d'or 's jaars, te Brugge en te Antwerpen niets, en te Brussel bijna niets. Zijn verzoek werd toegestaan, op voorwaarde dat hij zich zou gedragen volgens ‘de gewoonelyke politique’ der stad. Voor iedere vertooning op zon- en heiligdagen moest één kroon betaald worden ten voordeele van de armen. Deze toelating is het laatste stuk dat in het register opgeteekend staat. De vertooningen van N. Mole zullen wel niet doorgegaan zijn, uit oorzaak van de tweede bezetting van Oostende door de Fransche republikeinen op het einde van JuniGa naar voetnoot(1). J.D.S. Rijksarchief te Brugge. Vrije, reg. nr 17.156, fo 40, 67, 77, 150 en 197; en nr 17.158, fo 29. |
|