Biekorf. Jaargang 44
(1938)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 238]
| |
In de oude Madeleene te Brugge.
| |
[pagina 239]
| |
begin der jaren 1600 werd Sint Quinten aldus gediend in 't hospitaal van Sinte Magdalena op de Garenmarkt te Brugge, vooral door de menschen die geplaagd waren met 't water. We vinden er een eigenaardig gebruik, nl. het zoogezegde ‘opwegen’, de zieke liet zich wegen tegen tarwe of graan dat aan den heilige geofferd werd. Dit gebruik - of misbruik - werd verboden en afgeschaft in 1620. We zeggen ‘gebruik of misbruik’, want op deze eigenaardige en soortgelijke devotiepraktijken mag de oude zegswijze toegepast: ‘de intentie maakt het werk’. Het ‘opwegen’ tegen allerhande naturalia (waaronder edelmetaal, graan en was wel de voornaamste zijn) die dan aan God of zijne heiligen worden geofferd, is een oeroud gebruik dat op rechtskundig-symbolische beschouwingen steunt en tot de vóór-kristelijke tijden teruggaat. In de kristelijke letterkunde vinden we het gebruik voor 't eerst vermeld bij Gregorius van Tours († 594) en, noch deze heilige, noch de vroegste getuigen hebben er een woord van afkeuring voor over, wel integendeel. Het opwegen was in de hooge middeleeuwen zeer verspreid in de Duitsche landen, in Frankrijk en Italië; we vinden het in de volksdevotie tot allerlei heiligen, en de liturgische boeken hebben nog een reeks gebedsformulieren bewaard die bij het ‘opwegen’ over den zieke werden gesprokenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 240]
| |
Al vinden we het ‘opwegen’ bij het dienen van allerlei heiligen, voor de volksvereering van Sint Quinten heeft het een bijzondere beteekenis daar het nog in de late middeleeuwen als een voorrecht werd erkend van het kapittel der collegiaal te Saint-Quentin-en Vermandois. Te Kamerijk en te Rouen had men deze gewoonte ingevoerd, maar een beslissing van paus Innocentius VIII (1484-92) kwam dit verbieden en het ‘opwegen’ als een privilege der kanunniken erkennenGa naar voetnoot(1). Deze beslissing mag tegelijk beschouwd als een impliciete goedkeuring van het gebruik. Het ‘opwegen’ kan soms wegvallen, maar het offeren van graan blijft weerom iets kenschetsends voor de volksvereering van Sint Quinten. le Sint-Kwintens-Lennik, waar onze heilige gediend wordt door de ‘waterzuchtigen’, offerde men kousen gevuld met graan. Waterzuchtigen hebben dikke beenen; men begrijpt waarom hier kousen in aanmerking komen, Zulke kous-ex-voto's ziet men afgebeeld op het pelgrimsvaantje dat in de jaren 1600 in gebruik was te Sint-Kwintens-Lennik. In 't portaal van de kerk staat een offerblok met het opschrift: ‘Hier offert men graan’. Volgens het gebruik moet de pelgrim het offergraan gebedeld hebben, en wel op zeven of negen verschillende parochies. Ook te Impde-bij-Wolvertem en in Sint-Quintenskerk te Leuven offert men graankousen aan onzen heilige; te Impde moet het graan gebedeld worden op drie verschillende parochies; te Leuven bij drie gebuurs: de eerste vult den kousevoet, de tweede het kousebeen tot halverhoogte, de derde geeft de rest. In de kerk wordt het graan uitgegoten op een plank die boven een soort trog staat. Valt het graan dadelijk van de plank in den trog, dan mag men zich aan een spoedige genezing verwachten; valt het slechts traag, dan moet de zieke geduld hebben, maar de genezing komt zeker; blijft het op de plank liggen, dan mag | |
[pagina 241]
| |
men alle hoop op beternis van kant stellenGa naar voetnoot(1). Hier hebben we ongetwijfeld superstitie, zoowel in 't bedelen op onderscheiden plaatsen als in het lezen van de toekomst in 't vallen van 't graan. Maar ook deze superstitie kan beschouwd als een verwording van gezondere inzichten. Het bedelen van de offergaven kan oorspronkelijk bedoeld zijn als een vernedering van den beegangerGa naar voetnoot(2). En het toekomst-lezen heeft waarschijnlijk zijn geschiedkundig antecedent in het feit dat bij het ‘opwegen’ dikwijls gevraagd werd genezing of verlossing door den doodGa naar voetnoot(3). Alles samengenomen blijkt het dat reeds tegen het eind der middeleeuwen bijgeloovige bedoelingen en praktijken een vroeger aanbevelenswaardig of ten minste rechtgeloovig gebruik hadden overgroeid en onkennelijk gemaakt. Ook is het niet verwonderlijk dat van katholieke zijde onomwonden afkeuringen werden uitgesproken, onder meer door onzen Dionysius Rickel of den Karthuizer, die het ‘opwegen’ onder de blootsuperstitieuse praktijken rangschiktGa naar voetnoot(4). Ook te Brugge had het ‘superstitieuse’ zijn schaduw geteekend op het devotie-gebruik: de zieke die zich liet ‘opwegen’ droeg in de eene hand het ‘zeinsel’ of de relikwiehouder van den heilige, en in de ander een gewijde kaars. Typisch was het in elk geval, echt middeleeuwsch, en ja, laat het ons maar bekennen, schilderachtig, maar op de eerste plaats een dankbaar onderwerp voor een caricaturist die eens goed wou afgeven op ‘paapsche bijgeloovigheden’. En juist in die dagen waren de kunstenaars van dit soort vrij talrijk. We begrijpen dan heel goed dat bisschop Triest het ‘opwegen’ in onze oude Magdalena kordaat afkeurde en verbood. M. English. | |
[pagina 242]
| |
Bewijsstukken.§ I. - 21 Nov. 1620.Zijn Eerweerdicheit verstaen hebbende dat inde capelle van het hospitael vande Heylighe Marie Magdalene, alwaer rusten de reliquien vanden Heylighen Quintinus martelaer, ghebruyckt werden sommighe superstitieuse ceremonien aende watersuchtighe ende andere siecke menschen die daer commen om ghenesen te worden door de intercessie vanden voors. heylighen Quintinus, heeft verboden ghelyck hy by provisie verbiet mits desen, dierghelycke superstitieuse ceremonien meer te ghebruycken tot dat hy daeraf volcomelyck gheinformeert zynde, ordoneren sal gelyck dat behooren sal, op peyne van interdictie ende andere arbitraire. Laetende niettemin toe dat, ter eere van voors. heylighe sullen mogen missen ghecelebreert ende andere gebeden gelesen worden, behalvens dat niet en sal moghen gheobserveert worden een seker nomber der selver. Acta Episcoporum Brugensium, xii, 34. | |
§ 11. - 5 December 1620.Voor myn Eerweerden Heere ende mijne heeren vicarissen generael soo is ghecompareert Mr Laureyns Carpentier, Meester vanden Godtshuyse vande heylighe Magdalene binnen Brugghe, dewelcke ghevraecht wesende ofte inde selve kercke rusten de reliquien vanden heylighen Quintinus ende ofse besocht worden vande watersuchtige ende andere siecke menschen, ende wat ceremonien datmen aldaer ghebruyckt, heeft gheantwoort dat hy binnen de voors. Godtshuyse ghewoont heeft den termijn van 36 jaeren, ende datmen van ouden tyde aende watersuchtighe menschen die den heylighen Quintinus in hunlieden sieckte hebben commen besoucken ghebruyckt heeft de naervolghende ceremonien, te weten: dat de priestere aldaer ghewoon is te wyden broot, water ende keersen voor de voors. watersuchtighe ende siecke menschen, dewelcke eens worden geweghen, hebbende in deene hant de reliquien van voors. heylighe ende in dandre eene ghewyde keerse, ende inde teghen-balance leghtmen soo vele terve ende wat wasch als van noode is tot het ghewichte vande ghone die gheweghen wort, segghende: inden naeme des vaders des soens ende des heylich gheest, sonder iets anders; alhoewel sy neghen daeghen commen hun devotie doen ende lesen by sekeren ghetaele den Pater Noster. | |
[pagina 243]
| |
Daeromme zyn Eerwt vantgene voorschreven is gheinformeert synde, heeft verboden de voors. ceremonien van het weghen meer te ghebruycken, ghelyck hy opden 21 November lestleden tselve by provisie oock verboden hadde. Ibid, xii, 36v. |
|