Zantekoorn.
Tweeknecht: de tweede knecht. Hij staat op het hof onder het gezag van den opperknecht, doch heeft gezag over den derden knecht of drieknecht.
Vluchter: vluchtduif, speelduif. Die duivemelker 'n heeft geen kweekduif op zijn kot, 't zijn al vluchters.
Blokduif: kort gestuikte, zwaarlijvige duif. minder geschikt voor de vlucht.
Meschnat: kletsnat, zoppenat, zuipende, gietende nat zijn, stratenat.
Lapleer: leder om er lappen uit te snijden. Vleesch dat taai is lijk lapleer.
Plattekoek: heetekoek, pannekoek, palulle. Als den oest binnen is, dan bakt de boerinne plattekoeken bij den voere.
Troeteling: een pak slagen. Iemand een troetelinge draaien: een toekteringe, een vergâringe geven.
Strepper: een koe die niet veel melk geeft. Men zegt ook: strippelare. Beste koeien kunnen strippelaars worden door de plage.
Kluitedood: morsdood, gruisdood, zoo dood of een eerdekluit.
J.C. Oostkerke.