Wie overal baas wil spelen ‘is 't haantje van 't kot’ of ook nog ‘Een kokkenhane’.
En een vechtersbaas heet ‘een vechthane’.
Wie in zijn opschik veel verminderd is, loopt ‘gelijk een gepluimden hane.’
Van een bijna onleesbaar schrift zegt men: ‘Is me dat een gekrabbelsel, 't zijn al hanepooten’.
Wie zich opwindt ‘staat rood gelijk een hane’.
En hebt ge een pintje te veel gedronken: ‘ge staat rood aan je kam.’
Moet er iets geheim gehouden worden, dan verzekert men u: ‘Zijt gerust, d'er zal geen haantjen over kraaien’.
Een kinderraadseltje vraagt:
V. - ‘Waarom draagt den hane geen broek?’
A. - ‘Omdat zijn wijf niet naaien en kan.’
Ook nog:
V. - Waarom doet den hane zijn oogen toe om te kraaien?
A. - Omdat hij 't liedje van buiten kent.
De hen mag ook een woordje meespreken in de zegswijzen, doch het is meest met een ongunstige bedoeling - En dan spreken ze bij ons nog gewoonlijk van een ‘kieken’.
Zoo zegt men van iemand die vroeg naar bed gaat: ‘Hij gaat met de kiekens gaan slapen.’
Begint ge te ‘ieveren’ van de koude, of griezelt ge van benauwdheid: ‘je krijgt kiekevleesch’.
Als een speler in het kaartspel twijfelt, dan moedigt zijn medemaat hem aan: ‘Leg maar deure, d' hennen leggen wel deure’.
Gaat ge ergens uw nood klagen, dan troosten ze u: Heb maar couragie, je gaat er wel komen ‘d' hennen scharten wel achteruit en ze hebben ook nog de kost’.
Loopt een vrouw al ruttelen en pruttelen rond: ‘Och gij zijt een kakelhenne!’
't Schijnt dat de kiekens ook weerwijs zijn: ‘Als het regent en de hennen loopen in 't karrekot, stel u gerust, 't en is maar een vlage. Blijven ze integendeel op het hof rondloopen, dan is 't een weertje voor heel den dag.’
Zwicht u wel van doelloos rond te loopen of ge krijgt het te hooren: ‘Je loopt rond lijk een henne die moet broên’; die 't beter weten zeggen: ‘gelijk een kieken zonder kop’ (doelend op de enkele onzekere stappen, nadat de kop werd afgekapt).
Gaat ge wat al te preutsch in uw nieuwe kleeren: ‘Ge loopt zoo preusch lijk een henne met een tetting’ is een