overal gespeeld door de knechtjongens: de eene springt wijdbeende over den anderen, die hetzij geheel den romp hetzij alleen het hoofd vooroverbuigt.
Bukkig (Noorden, Veurne Ambacht) zegt men van geiteen keunemoeren.
Bul (Knokke). De bul van een boom is de stam van een boom. Beteekent ook soms het onderste deel van den stam, een korte eindje boven 't eersgat. Spreuk te Knokke: afgebrand tot aan den bul = afgebrand tot dat alleen nog de muren rechtstaan, glad uitgebrand. De scheure (schuur) is afgebrand tot aan den bul.
Bulte. De kinderen zingen te Knokke volgend tergliedje: (verg. Biek. 1937, blz. 288):
Wij hebben het woord marulte nooit in ander verband gehoord. 't Is waarschijnlijk marulle, dat voor 't rijm marulte geworden is. 't Kan ook een nevenvorm zijn van marunte (b.v. truntemarunte), dat toch ook uit marulle voorkomt (marulle = kwezel, dibbe).
Bulten = duwen, stooten. Spreuk te Knokke:
Dit ww. dat in geheel W. Vl. gebruikt wordt, is van denzelfden stam als aanbeeld (W. Vl. anebil, anebilt, anebilk, Hgd. Ambosz, Nederd. Ambolt, Deensch ambolt) en bout, en beteekende oorspronkelijk slaan (Gerin. beltan).
Burrel, m. (Knokke): luidruchtigaard.
Burrelen. Te Dudzeele schertsend gezegd tot kinders die s avonds te vele eten: ‘past ip, 't zwijn ga(at) van den nacht zijn kotdeure openburrelen’ d.w.z. gij zoudt van den nacht kunnen overgeven.
Buschtje kappen (Knokke, Westkapelle, Dudzeele): de school verzuimen, haagmuiten. Wordt elders ook nog gebruikt (De Bo). De Cock en Teirlinck (Kinderspel en Kinderlust in Z. Ned., VII, bl. 185-193) geven een uitgebreide lijst der benamingen van het school verzuimen. Verg. Fr. faire l'école buissonnière. Een buschtjekapper is een schoolverzuimer.