zoolange zij niet in hun kamp terug zijn. Wordt de klas omverre gesmeten, dan moet hij door den boer gestapeld worden vooraleer hij de spelers mag achtervolgen. Wie er aan geslegen wordt moet den boer vervangen.
't Is een ruw en zelfs gevaarlijk spel, dat vele ouders aan hun kinders verbieden. De boer krijgt immers gemakkelijk de steenen op zijn lijf.
Boerezoppe (Knokke, Westkapelle). Entwien een boerezoppe geven: iemand hard zijn kinnebak wrijven tusschen de kneukels van duim en wijsvinger. Een zeer pijnlijk gedoe. 't Wordt elders ook gedaan, maar hoe heet het daar?
Boterham. Te Dudzeele: ‘Welken boterham moe je èn (hebben)? Een met twee handen of een met één hand?’
Een boterham met twee handen is een dunne boterham, dien de kinders met hunne twee handen moeten vasthouden om te beletten dat hij brokkelen zou. Een dikke boterham daarentegen kunnen zij met één hand vasthouden.
Bout, boutje (Knokke, Dudzeele): een kleen mannetje. Een kleene knechtjongen. Veel als keppewoord voor kinders gebruikt. Wij schrijven bout, maar 't kan ook boud zijn, verkorting van Boudewijn.
Bous (Knokke, Westkapelle, Dudzeele: phon. bus): groot, in de kindertale. Een bouze jongen. Een bouzen hond. Een bouze vent.
Ook zelfstandig gebruikt: een kleen boustje; een ferme bous van een jongen.
Brad: dertel, wild. Een brad peerd. Bradde jongen. De Bo geeft brat, bratte. In 't Noorden algemeen met d.
Brank, m. (Knokke): stoute jongen. Een droeven brank van een jongen. Is me dad een brank! Nagenoeg denzelfden zin als brakke.
Brioel. m. (Knokke): gejoel, gewoel, herrie, Fr. tumulte. Misschien verwant met Fr. brouiller. Verg. ook Zuid-Westvl. brielen en broeien = verwarrelen, mooschen. De Bo geeft ook: oelie broelie = vanorde.
Bromboer, m. (Dudzeele): keppewoord tot kinders. De Bo geeft dit woord met de beteekenis van een slechten boer, die vele brom (brem) kweekt.
Brood in den oven. Kinderspel te Knokke, springspel gespeeld door twee knechtjongens. De eerste gaat op zijn rug