Biekorf. Jaargang 43
(1937)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
Gierigaard.
Gierigaard, gierigaard, Alexander,
alles voor u, en niets voor ènander!Ga naar voetnoot(1)
Alles voor u!
Gij die langzaam uitgemagerd,
stillekes aan uw vleesch opeet, uw
eigen vleesch, om 't vleesch te sparen;
maar die 't bloezemen van uw wezen
vast en ridderlijk dragen kunt, als 't
komt van eld ers!...
Krijgen, gierigaard, maakt u zalig!
krijgen, krijgen, 't schoonste woord dat
taalt en weêrtaalt, zingt en slaat, en
duikske-weg speelt in uw ziele!
Geven, gierigaard,
geven, o verwenschte galm!...
donder en bliksem in uw ooren!
schokken en dokkeren op den keisteen
van uw herte!...
Geven, gierigaard, valt u lastig,
ook voor wat ge geeft en houdt nog:
uw twee vingers!...
........
Toch, hij komt, hij komt, de stond,
- gij die om uw geld benijd zijt -
dat ge 't al wat
gij bezit hier,
ook uw vingers, geeft en kwijt zijt! -
| |
Vliegen.Op!... op!... de lucht deurreizen,
in die lucht den arend verschuwen,
boven de bergen de bergen bespieden,
| |
[pagina 158]
| |
en de zee, de zee zien liggen
lijk e vloerkleed
onder uw voeten! -
Op!... op!... vorst van d'hoogte!
* * *
O wie geeft, quis dabit pennas?
o wie maakt, wie vest de vleugels?
et volaboGa naar voetnoot(1)... vliegen zal ik!...
........
Mensch, ge zocht, ge zocht en vondt 'et!
al de vogelen ruifelden weg, bij
't dreunen van uw eerste streven!
ook ons oogen gingen de lucht inGa naar voetnoot(2)!...
Ei! de mensch, hij vliegt! hij vliegt!... De
snijdige zwaalmen riepen hem toe: ‘We
zijn nog vooren!...’
d'aksters gekten uit hun geboomte:
Schamele schachten! zonder aders,
zonder bloed in!...
Schommelend monkelt de mensch hun tegen:
lichter bloed in 't daverend herte!
nu nog, nu nog, vreezend aleenzijn!
later is 't ne lustigen huishoud,
later nog, zijn 't vliegende dorpen!
vechtende donders!...
* * *
Mensch, ge meet de leegte beneên, ze
maakt u dronke en wilt nog hooger!
stijgt!... stijgt!...
| |
[pagina 159]
| |
nimmer 'n zet g'uwen voet op de mane,
nimmer 'n legt g'uw hand op de zonne,
nooit 'n zult ge de sterren beheerschen,
in dien kuil waar d'eeuwigheid uitmondt,
waar 't oneindig geheim in zweeft van
Hem die is!... o
spreken van die zwijgende diepte!
waar de nieteling, vleugelend in God,
nooit... nooit... 'n komt tot aan God!
........
Hoe hooger, hoe hooger de tochten drijven,
hoe meer de menschen, ook vliegende menschen,
menschen blijven!...
Kortrijk. A. Mervillie. |
|