vraagt waaraan het ligt dat, zijns dunkens, maar alleen naar den zeekant toe gesproken wordt van duitsche schapers.
Ook elders spreekt men van Duitsche schapers.
Afstammelingen van zulke schapers wonen nog tusschen Leie en Schelde (Auwegem, Seevergem O. Vl.)
Ze kwamen op het einde der XVIIIe eeuw en bijzonderlijk in het begin der XIXe eeuw langs de Scheldeboorden en kregen weiderecht op andermans grond.
De drang der Duitsche schapers naar het Westen hield verband met de wijziging der landbouwwetgeving in Duitschland op het einde der XVIIIe eeuw, toen de verdeeling van de weidegronden op grond van de bestaande oud-Germaansche gebruiken (Allmende of gemeengoed) grootendeels werd afgeschaft. (Bücher, Die Allmende in ihrer wirtschaftlichen und sozialen Bedeutung, 1902).
Heden bestaat de Allmende noch in Zuid Duitschland alwaar ze dient tot ondersteuning van getrouwde niet-inwonende hoeveknechten en kortwoners die door het gebruik van de geineene weide een kleinen veestal kunnen houden en aldus hun bestaan verbeteren. (Stebler, Alp und Weidewirtschaft 1903).
De Duitsche schapers begonnen al spoedig te boeren en kwamen tot welstand. Toen ze op ouderen leeftijd naar de ‘plaatse’ kwamen wonen, werden hun zonen in menig geval gezagbekleeders (notaris, geneesheer, onderwijzer). De vertelling van den ‘Eeuwigen Jager’ schijnt er op te wijzen dat ze het vertrouwen van den heere wonnen en ook jachtwachter werden.
Naar mij bekend is, werden de Duitsche schapers den weg naar Vlaanderen gewezen door de Duitsche chirurgijnen die regelmatig in de Leiestreek voor een paar jaar ‘huishielden’.
In de Leiestreke zijn mij geen vertellingen over schaperskunsten bekend, tenzij deze uit Vyve-Sint-Elooi bij De Cock, door R.N. aangehaald in Biekorf, blz. 290.
G.P. Baert.