- Ge slacht van mij, zei een jonkheid aan 't ander ende van de reke. Maar kijkt, we hebben nog voor elk zes reken voor ons liggen.,. Tegen dat dit altemaal gebonden en gestuikt is, we'n zullen al geen zonne meer zien!
- Eiwel, zoudt ge waarlijk zoo geerne naar de kermis gaan?... klonk het bachten hen.
't Was ‘den Duitsch’ die zijn eerste woord sprak van heel dien heeten zomerdag. Hij was komen vragen of hij mocht helpen den oogst doen, en de boer had hem maar gepakt. Ze noemden hem ‘den Duitsch’ omdat hij van schapersafkomste was; voorders van de rest wisten ze niets van hem.
- 'k Wil 't gelooven! gij niet dan? snaterde er eene. Dat ze daar altemale gebonden en rechte stonden, zie, ge zoudt me zien gaan!
- 'k Zal ze 'k ik binden, zei den Duitsch, en dan nog heel alleene!
- Gij...? dat moeten we zien!
- Wel te verstaan, als ge altemaal in de gracht kruipt en niet op en kijkt eer dat ik gedaan heb, enne... dat ge mij van den avond meedoet naar de plaatse en trakteert!
- t'Akkoord, altemale!
Een beetje onwillig toch omdat ze 't niet gingen zien, kropen ze in de gracht die droge stond, en 't vrouwvolk deed hij, voor de zekerheid, nog hun schorten over hun hoofd trekken.
Ze hoorden hem weggaan aan 't kraken van de stoppels onder zijn kloefen. 't En duurde geen drie weesgegroeten of eene van 't vrouwvolk en kon het niet meer herden.
- 'k Zal 't ik algelijk een keer rischieren... hij gaat het toch niet zien! zei ze. En in een oogpink had ze gekeken, tusschen 't gers weg.
- Wat doet hij?...
- 'k En heb het niet kunnen zien. Kijk gij ne keer, Fiel.
- Hij staat daar te midden op 't stik, zei Fiel.