Biekorf. Jaargang 42
(1936)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 265]
| |
De paddenaert.DE meeste watergangen en aders in het oude polderland van 't Noorden zijn zonder twijfel oude kreken in het voormalig oningedijkt schorrenland. Voor de jongere polders kan dat gemakkelijk bewezen worden. In den jongen Hazegraspolder te Knokke (ingedijkt in 1784 door 't aanleggen van den Zeedijk) hebben wij nog de Polderkreke, de Schaperiekreke, de Spleikreke, die thans voor de afwatering van den polder gebruikt worden. Voor de oudere polders hebben wij meestal geen rechtstreeksche bewijzen, maar een kreekachtig krinkelende, vertakte en de natuurlijke helling volgende loop wijst ongetwijfeld op een voormalig natuurlijken waterloop. Aldus hebben wij b.v. het Oude ZwijnGa naar voetnoot(1) in den Greveningepolder, een krinkelende ader, die vroeger de scheiding tusschen Westkapelle en Sinte Anna ter Muiden vormde. Zoo ook twee groote watergangen in de watering van Groot-Reigarsvliet: de Ramskapclsche Noord- en Zuid-Watergang, die samenloopen op 't grondgebied van Westkapelle, het Kromwater vormend, dat op 't gescheed van het 16e en 35e begin van Groot-Reigarsvliet in 't Oude Zwijn (kanaal naar Brugge, ook een oude natuurlijke waterloop) loost. De scheidingswatergang tusschen Knokke en Westkapelle, de (Knoksche) Noord-Watergang is ook een oude kreek, zooals wij in een vorige bijdrage over VardenaerspolderGa naar voetnoot(2) gezien hebben. En zoo zijn d'er nog. Vóór het aanleggen van den Kal verkeedijk, dus vóór de 10e eeuw, lag er tusschen Ramskapelle en Westkapelle (waarschijnlijk bestond er toen nog niets van deze | |
[pagina 266]
| |
gemeenten) een regelmatig door de zee overspoeld slikkenland, waarin de vruchtbare opperpolderklei werd afgezet. Daaruit ontstond er vruchtbaar land: het polderland van 't Hof ten Poele op Westkapelle, Vrardenaerspolder, de ValleieGa naar voetnoot(1) op Heist en Knokke. De Ramskapelsche Noord- en Zuid-Watergang loopen dweersch door den top dezer opperpolderklei in nagenoeg evenwijdige richting. 't Beloop tusschen beide watergangen, heet in de oude ommeloopers der streke, den Paddenaert, een schoone oude name. B.v.: Reg. Verm. 1400Ga naar voetnoot(2): vardenaerspolre, poelhoucGa naar voetnoot(3) ende paddenaerd. Omm. Kalv. 1670Ga naar voetnoot(4): een jegenoote genaempt de paddenaert. Omm. Westk. 1674Ga naar voetnoot(5): ...ende es tbeloop genampt den paddenaert, enz. Volgens deze ommeloopers omvat de Paddenaert volgende beginnen van Groot-Reigarsvliet: 42, 43, 44, 47, 48, 49, 50, allemaal op Westkapelle-grondgebied. De naar den Paddenaert genaamde tiendehoek (Paddenaerthouck) bevatte daarbij nog het 46e begin op Ramskapelle en was onderverdeeld in den craeneburchhouck, den cleenen paddenaertshoucfy en den muelenhouckGa naar voetnoot(6). De Paddenaert wordt begrensd door den Noord-Watergang, de oude Heerenstrate (voormalige heerweg van Westkapelle naar Heist), een eindje van de Brugsche calcije (voormalige heerweg van Westkapelle naar Eienbroeke op Oostkerke), den Zuid-Watergang en den adere in 't gescheed van Westkapelle en Ramskapelle. Dóór den Paddenaert loopt evenwijdig met de twee | |
[pagina 267]
| |
watergangen de oude Waterstrate ('s winters een verschrikkelijke slijkstrate!): den heerwechGa naar voetnoot(1) die duer den paddenaert loopt tot ande voorn, spetelyncx hueleGa naar voetnoot(2) (Beschrijving der tiendehoeken van Westk. en Oostkerke. 1596)Ga naar voetnoot(3) De naam Paddenaert wijst op een nat moerassig land, zooals J. Opdedrinck terecht verondersteldeGa naar voetnoot(4): pad = het bekende dier; aert, aerd = land, plaats. Een overvloed van schoone plaatsnamen zit er in onze streke. Maar wij moeten ze bestudeeren in verband met de plaatsen zelf. Anders hangt de plaatsnaamkunde los in de lucht. Geen werkelijke plaatsnaamkunde zonder geschiedkundige plaatsbeschrijving! Beide kennissen moeten onafscheidbaar verbonden zijn. Sedert jaren houden wij ons bezig met het oude polderland van 't Noorden: geen streke kon beter geschikt zijn om ons van deze waarheid te overtuigen. Wat zeggen ons namen als Paddenaert, Vardenaerspolder, Zandbaai (waarover later) en zoo veel andere, wanneer zij daar los op 't papier staan zonder levende verbondenheid met den grond, het water, de streke waar zij geboren zijn en waar ook 't schoone, oude volk weunt dat ze gemaakt heeft! En ook taalkundig is er dikwijls met deze losse plaatsnamen zeer weinig aan te vangen. Plaatsnaamkundigen die streken bewerken, die in den loop der eeuwen haast geen veranderingen hebben ondergaan, zullen misschien niet zoo sterk de waarheid aanvoelen van wat wij zeggen. Zij moeten maar eens een streke aanpakken, die zoo verschrikkelijk getormenteerd werd door zee en menschenhanden als de onze! Jozef De Langhe. |
|