Biekorf. Jaargang 42
(1936)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
De toren van KlemskerkeHOOGE boomen vangen veel wind en... hooge torens brengen soms wel veel last mede. Maar wat wil-je, daar zijn lasten die men gewillig draagt, om de eere en het fatsoen. Geen Vlaamsch dorp dat nog wat ‘respect’ heeft zijn naam en faam, of 't heeft een toren; em die van Wingene werden door hun gebuurs met den vinger gewezen, toen ze, in den ouden tijd, moesten voortdoen met een armzalig klokhuis dat als een ‘hondenkot’ boven liefst een hoogen; want een nietig stompje, zooals het torentje van Sint-Jelijns, laat de spotters zeggen dat ‘bij onweer men het dingen naar binnen haalt’. Hoe hooger hoe voornamer: deken Cambier zaliger liet den bouwmeester maar voortdurend de plannen wijzigen, totdat de toren van zijn dekanale kerk te Gistel een paar voet hooger reikte dan die van 't naburige Oudenburg. Zoo waren de dekanale rechten en preeminenties veilig. Soms wil men hooger reiken dan men reiken kan. De torenbouwers van Babel vonden veel navolgers; om maar binnen het land te blijven en op de meest slaande voorbeelden te wijzen: St-Rombouts te Mechelen en Sinter-Goelen te Brussel; om niet te spreken van S. Waudru te Mons en St-Michiels te Gent waarvan de torens boven de honderd meter... zouden gaan, maar nooit verder reikten dan de nok van 't kerkdak. *** Hooge torengevaarten worden opgetrokken A.M.D.G., dat is: tot Gods glorie, maar ook altijd een weinig tot glorie van de menschen. In onze Vlaamsche kustlanden had de zaak nog een nuttigen kant: de hooge torens dienden tot zeebaak. | |
[pagina 40]
| |
De overlevering weet te vertellen dat Robrecht van Jerusalem, bij zijn terugkeer uit het H. Land, in gevaar was schipbreuk te lijden op de Vlaamsche kust. De Graaf voerde op het schip een aanzienlijk stuk van het H. Kruishout mede. In den grooten nood beloofde hij de relikwie te schenken aan de kerk die hij het eerst zou zien en kunnen bereiken. De storm bedaart, de lucht klaart op, en daar vóór hem rijst de toren van S. Walburga te Veurne. Er zijn nog meer van die wonderbare legenden met een dergelijk thema, en we kunnen over de geschiedkundige waarde van die verhalen gerust twisten. Maar dat de hooge kerktorens van de kust dienden ‘tot bewaernesse vanden sciplieden varende ter zee’, zooals de stadsrekening van Ieper over 1410 zegt, dat is geen legende, en wordt klaar bewezen door de herbouwing van den toren van Westkapelle, in 1405-1412, een herstelling door de kooplieden van de Duitsche Hanza gevraagd en door de vier Leden van Vlaanderen bekostigd. Tot in veel latere tijden moesten de Vlaamsche kerktorens blijven dienen tot ‘bewaernisse van de sciplieden’; zooals blijkt uit de geschiedenis van den toren te KlemskerkeGa naar voetnoot(1). *** Klemskerke heeft een schilderachtige kerk met rijzigen toren, vierkantig van onderbouw, met een achtkantig ‘belfroot’ en hooge naald. Vroeger stond de toren op den kruisbeuk. Na de Geuzenberoerten, toen de kerk geheel verwoest stond en de bevolking geslonken was en verarmd, werd slechts een gedeelte der kerk herbouwd, de koren of, zooals men toen zei, de ‘kapellen.’ Zoo werd de toren, van middentoren een geveltoren. Groot-tiendeheffers te Klemskerke waren de bisschop en 't kathedraal kapittel te Brugge. | |
[pagina 41]
| |
In die dagen hadden ‘de tiendeheffers over het algemeen weinig of geen vermoeden van hun verplichtingen tegenover de kerken waarvan ze het inkomen opstreken’Ga naar voetnoot(1); 't was eenvoudig een kwestie van zoo veel mogelijk te pakken en zoo weinig mogelijk te geven. Gelukkiglijk, in de benarde tijden na het Geuzenoproer, was het staatsbestuur tusschen gekomen om de groote bazen aan hun verplichtingen te herinneren. Den 28 Maart 1611 hadden de aartshertogen een ‘plakkaat’ uitgevaardigd voor Brabant, waarbij de tusschenkomst der tiendeheffers in het herstel der kerken werd bepaald. Waar dienaangaande geen overeenkomst bestond, zou men het als volgt schikken: eerst de inkomsten der kerk zelf gebruiken en de aalmoezen die men te dien einde zal inzamelen. Voor het ontbrekende moeten de tiendeheffers instaan, en wel in de verhouding van de inkomsten, nl. ‘twee jaar op zes’ van de tienden of een derde van de jaarlijksche opbrengst. Om de zaken te vereenvoudigen, wordt de herstelling voortaan als een onverdeelbaar geheel beschouwd. De almachtige tiendeheffers hadden vroeger door allerlei spitsvondigheden hun eigen lasten aanzienlijk lichter gemaakt ten nadeele van anderen: zoo was doorgaans onderhoud en herstel van het koor ten laste van den pastoor, die in deze ‘struggle for tithe’ gewoonlijk de ‘smalle tienden’ voor zich had weten te behouden. Niet genoeg om te leven en te veel om te sterven. Herstel mij een koor met het overschot! Een jaar later, den 28 April 1612, werd, op aanvraag van 't Brugsche Vrije, het plakkaat van 1611 ook voor onze gewesten van kracht. Denken dat nu alles van een leien dakje liep, ware zich een zeer verkeerde voorstelling maken, want de tiendeheffers hadden een langen arm, en in de Raden te Gent en te Mechelen, waar de processen ‘ventileerden’ dat zien en hooren | |
[pagina 42]
| |
verging, hadden ze meer invloed en vriendjes dan de tegenpartij. Nihil leges sine moribus. We zijn niet ver van de waarheid af, wanneer we zeggen dat, tot aan Maria-Teresia, de traditioneele rechtspraak eerder gunstig was voor de tiendeheffers en er op aanstuurde de plakkaten van 1611-1612 te ontzenuwen. Daarna, en wel onder den druk van het Staatsbestuur, gaat men een andere richting op. De bedoeling was niet de zwakken te beschermen of de kerkelijke belasting tot het oorspronkelijk en redematig gebruik te laten dienen, neen; de wind waaide veeleer uit een antikerkschen hoek en de nieuwe maatregel was een aderlating te meer voor de vroeger rijke abdijen; maar ten slotte was het een kwade oorzaak met een goed gevolg. Als tiendeheffers maken de vroegere bisschoppen van Brugge juist geen slecht figuur: hun optreden om de rechten der parochies te beschermen tegenover de kwaadwilligheid of nalatigheid van andere tiendeheffers moest een voortdurende herinnering zijn aan hun eigen verplichtingen. Maar hooge torens brengen veel last. In Juli 1715 had de toren van Klemskerke het hard te verduren ‘ter oorsaeken vande ruynen door Godts onweder daer op ghevallen’, zooals de kapittelheeren van Sint-Donaas dat neerschrijven. Ze zonden den ontvanger der Equaliteit, Jan Anthone de Rudder, om de schade te onderzoeken en besloten, den 16 Augustus, een derde van de noodige onkosten te dragen. Of de voorgenomen herstelling doorging, weten we niet; misschien was het maar een ‘lapwerk’, want in 1727, wendt zich de hoofdman der parochie, Isaak Haeck, tot de burgemeesters en schepenen van het Vrije om te klagen over den ‘soberen ende slechten staet (van den toren) soo aen het schalliedack, houttewerck ende goten’. Het metselwerk was nog in goeden staat, maar loopt gevaar. De tiendeheffers zijn herhaalde keeren aangesproken geweest, maar paaien met beloften en schoone woorden. Daar er van geen uit- | |
[pagina 43]
| |
stel kan sprake zijn, worden de vroede heeren gevraagd het herstel te bevelen, om dan later bij de rechtbanken uitspraak te krijgen wie of in welke verhouding eenieder de kosten moet ontdragen. De heeren van 't Vrije stonden steeds op de bres om de belangen hunner onderhoorigen te verdedigen, maar om hun voortdurende bemoeienissen in kerkelijke zaken stonden ze juist in geen geur van heiligheid in 't bisdom. Een reden te meer om de zaak door te drijven? Den 18 Augustus van 't volgende jaar zien we den toren ‘ghevisiteert’ door Jozef van Mullebeke, meester-loodgieter en schaliedekker binnen Brugge, die de kosten van herstel raamt op 30 pond gr. Waarschijnlijk werden die werken uitgevoerd, want toen in 1733 de tiendeheffers een nieuw onderzoek der noodige herstellingen lieten doen, werken geraamd op 37 pond gr. 10 sch., is er geen sprake van de torennaald, wel van het metselwerk van den toren, waarvoor slechts 9 pond gr. is uitgetrokken. In Augustus 1770 viel de bliksem andermaal op den toren. Schade was er niet aan het metselwerk, maar aan het timmer- en schaliewerk, aan de spits. En dat juist was het teere punt in de kwestie. Bij een kerk hoort wel een toren, en de toren is er om de klokken, waarvan de tiendeheffer de zoogenaamde ‘tiendeklok’ moest leveren. Maar, volgens de gebruikelijke rechtspraak, was het voldoende deze klok hoog genoeg te hangen om gehoord te worden ‘per totam decimationem’, d.i. waar men de tienden opdeed, en niet verder. De tiendeheffer moest dus in 't onderhoud van den toren tusschenkomen voor zooverre de toren nutzaak was of klokkenhuis, dus enkel voor 't metselwerk en een bescheiden afdekking. Hooge naalden of spitsen werden terecht beschouwd als een luxe, en het onderhoud ervan viel heel en gansch ten laste van de parochie. 't Is wellicht hieraan te wijten dat zoovele torens van het Brugsche Vrije met een onbeduidend kapje stonden afgedekt: (Knokke, Heist, Blankenberge, Wenduine, Stalhille) of nog zonder | |
[pagina 44]
| |
bekroning bleven (Damme, Oostkerke, Lissewege, Westkapelle), althans in de jaren 1700. Ook, toen in 1716 de tiendeheffers voor een derde waren tusschengekomen in de herstelling der naald te Klemskerke, vergeten ze niet aan te stippen dat dit geschiedt ‘zonder prejudicie of consequentie’. Den 25 September 1769 was echter een nieuw Edikt afgekondigd waardoor de herstelling der kerken te plattenlande ‘ende de gebouwen die daeraen gevought syn, mitsgaeders de presbiteriën’ ten laste viel van de tiendeheffers. Een nieuw Edikt moest iets nieuws beteekenen, anders was er geen reden toe; en de ingezetenen van Klemskerke meenden dat de torenspits voortaan mocht begrepen worden onder de ‘gebouwen daeraen (aan de kerk) gevought’. Dat was ook de meening van de Heeren van 't Vrije, die den advokaat Goossens hadden gelast een Factum in dien zin op te maken. Van zoohaast de bisschop dit vernam, schreef hij aan den advokaat om de tegenovergestelde meening te verdedigen. De traditioneele rechtspraak was, dat de toren ten laste was van den tiendeheffer tot veertien voet, salvo justo, boven de klokken. De hooge spitsen bl even ten laste der parochianen. Wilden ze die niet onderhouden, dan stond het hun vrij op hun kosten de naald af te breken en te vervangen door een laag kapje; op die wijze kwamen ze vrij van last. Uit dit schrijven leeren we nog, dat die van Klemskerke er niet langer op gesteld waren de hooge sierlijke torennaald te behouden; - waar was der vaderen fierheid toen gevaren? - wat ze wilden was de onkosten ontgaan van een verandering die ze voortaan onafwendbaar dachten, en het ‘aflesen’ van de naald en het vervangen ervan door een burgerlijk, prozaïsch kapje, laten betalen door de tiendeheffers. Het krakeelend menschdom is er noodig om de advokaten het dagelijksch brood te bezorgen. Bisschop en tegenpartij ontmoetten elkaar in 't straatje van den Raad te Gent, die, op 17 Mei 1771, zijn advies uit- | |
[pagina 45]
| |
bracht. Eerst werd bepaald dat de hooge torennaald ‘niet bestaende in eene nootsaeckelyckheyt tot de consistentie vande kercke maer eeniglyck diendende ad ornatum, niet en moet worden gerepareert, erstelt ofte behouden door de thiendeheffers’, zelfs niet uit kracht van het nieuw plakkaat van 1769. Daarmede kreeg de bisschop voldoening, Maar een goed advokaat moet beide partijen toch eenigszins in 't gelijk stellen. Betreffend de andere kwestie, voor 't geval dat de parochie de spits niet langer wil onderhouden en de tiendeheffer dezen last op zich niet nemen wil, moet ze afgebroken en vervangen door een laag kapje. De onkosten van deze verandering zijn echter geheel ten laste van den tiendeheffer. ‘Want de naelde is primitus opgerecht door de thiendeheffers of door de gemeente. Is die door hun (de tiendeheffers) opgerecht, sy syn ghehouden hun werck af te breken, het selve niet langer willende laeten staen. Is de spitse opgebaudt door het gemeente, den tiendeheffer heeft gedoogd dat men synen bauw daer mede heeft beswaert. Alsoo heeft het gemeente het recht becommen vande selve spitse te hauden staen, het gone den thiendeheffer, moet gedoogen soo lange het gemeente de oncosten wilt blyven draegen... ende de selve niet voorder verstaende te onderhauden, moet het gemeente gestaen met de spitse te abandonneren aenden thiendeheffer’. Met die uitspraak gewapend zonden de parochianen, den 15 Juli 1771, een notaris naar 't bisdom om te insinueeren dat ze al hun rechten en aanspraken op de spitse ‘abandonneerden’ en dat ze den prelaat verantwoordelijk stelden voor alle schade die kon voortspruiten uit een verdaging van de noodig gebleken herstelling. Te Brugge werd besloten de naald af te breken en de werken aan te vangen den Maandag 23 September. Er moet echter iemand achter de schermen hebben gewerkt, iemand die met de voorgestelde oplossing geen vrede kon nemen, want den Zaterdag 21 Sep- | |
[pagina 46]
| |
tember, twee dagen vóór het begin der werken, zond de Raad te Brussel een schrijven aan de Heeren van het Vrije, waarbij het afbreken van de torennaald verboden werd, daar ze diende tot baak aan de zeevaarders.Ga naar voetnoot(1) Den Maandag zelf, op 't oogenblik dat men te Klemskerke begon te ‘breken’, konden de Heeren van 't Vrije een afschrift van 't beruchte stuk bij den bisschop indienen. Misschien wel met leedvermaak! Er viel niets anders te doen dan de werken voorloopig stil te leggen; maar bisschop Caïmo was niet de man om zich door fijne Heeren van 't Vrije te laten zetten. Hij schreef aan een agent te Brussel, advokaat Dotrange, om zijne zaak bij den Raad te verdedigen. Om wille van den vrede had hij zich geschikt naar het advies van den Raad te Gent, advies dat eene afwijking teekende van de gevolgde rechtspraak, door de Heeren van 't Vrije blijkbaar was ingegeven en voor hem een zware vermeerdering van lasten meebracht. Het afbreken van de naald, het vervangen ervan door een stomp kapje, dat alles op de kosten van de tiendeheffers laten gebeuren, was toch een uiterste toegeving: zij moesten zorgen voor de kerken... en niet voor de scheepslieden op zee! De bisschop had overschot aan gelijk, maar hij had ongelijk zooveel betrouwen te hebben in den Brusselschen advokaat. Die mijnheer antwoordde dat bij den Raad een heel Factum was ingediend vanwege de Heeren van 't Vrije, waarin werd betoogd dat de herstellingskosten op de tiendeheffers moesten vallen. Men wachtte op een gelijksoortig Factum van den kant der tegenpartij vooraleer eene beslissing te treffen. De bisschop vroeg mededeeling van 't schrijven der | |
[pagina 47]
| |
Heeren van 't Vrije om er op te kunnen antwoorden en nu kwam de aap uit de mouw. Dotrange liet weten (12 October) dat hij door de Heeren van 't Vrije reeds tot raadsman was aangeworven en hierom onmogelijk de tegenparij van dienst kon zijn. 't Was wellicht hierom dat de slimme agent had aangedrongen opdat de tiendeheffers hun Factum zouden opsturen! Advokatenstreken? Maar is er ook ad vokateneerlijkheid. Dotrange laat weten dat hij de belangen der tiendeheffers heeft toevertrouwd aan zijn collega Warnot, en deze schrijft aan den bisschop, dat hij het goede recht van zijn kliënten heeft verdedigd bij een invloedrijk lid van den Raad, Mr de Gryspere. Van hem heeft hij vernomen dat de torennaald in elk geval moet behouden blijven, en wel om redenen van openbaar nutGa naar voetnoot(1). Wat de kosten der herstelling betreft, deze zullen waarschijnlijk voor een derde slechts op de tiendeheffers wegen en voor het overige op de parochie; maar hieromtrent kan nog niets bepaalds meegedeeld. Het ware wellicht goed de Heeren van het Vrije aan te stellen om een schikking in der minne door de partijen te doen treffen. Dat laatste voorstel moest den bisschop minder bevallen, 't was immers bij den duivel te biecht gaan. 't Is wellicht hierdoor dat de zaak hangende bleef; in elk geval van herstellingen is er dit jaar geen sprake meer en 't winterseizoen maakte ze onmogelijk. Eerst in den volgenden zomer, in Juni 1772, werd een soort akkoord getroffen, waarop de Raad van Brussel, den 10 Augustus een besluit uitvaardigde dat de zaak regelde: de torenspits moest om redenen van openbaar nut behouden en dadelijk hersteld; de kosten moesten ontdragen worden voor de helft door de tiendeheffers en voor de andere helft door de ingezetenen. Zoo hadiedereen redenen om tevreden te zijn: de bisschop die een oogenblik bedreigd was geweest met | |
[pagina 48]
| |
den last van het volledig herstel, de parochianen die, volgens de algemeen geldende rechtspraak, minstens voor de twee derden hadden moeten instaan. 't Vrije dat een nieuwe victorie mocht boeken, de advokaten die hun honoraria hadden verdiend, 't landsbestuur dat, zonder een cent uit te geven, voor 't openbaar nut had gezorgd en... de scheepslieden die, varend langs de Vlaamsche kust, de zandbanken wisten te mijden met als baak: de schitterende nieuwe naald van Klemskerke. M. English. |
|