Zeispreuken. - Zie hierboven bl. 168 en de vorigen.
- We zullen ze wel krijgen! zei de advocaat, en hij meende de guldens.
- Alle vaten zijn vol, zei de pater, nu kan de vasten beginnen.
- 't Is overal Gods wereld, zei de pater, en hij lag in den dijk.
- Ju! zei Lante, en hij spande zijn wijf in den ploeg.
- Dat is een muziekant, zei den boer, en hij droeg e' verken in 'ne zak.
- Met den kop werken is lastig, zei den boer, ik zie 't aan onzen osse.
- 'k Wilde dat ik Baai zijnen buik hadde, zei den boer, en hij zat aan tafel bij den deken.
- Wat een mensch al niet en doet voor geld, zei den boer, als hij den eersten keer een aap zag dansen.
- Dat en is geen vleesch voor de katte, zei de dief, en hij stal twee hespen.
- 'k En kan 't niet alleene, zei Mietje als z' heur vroegen waarom ze niet en trouwde.
- Sla'je er honderd duivels uit, ge slaat er duist duivels in, zei 't wijf als heure vent heur aftrommelde.