Biekorf. Jaargang 41
(1935)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdSchrijver - A.
Gij die weent,
met oogen zonder tranen!
gij die zucht,
waar 't herte zonder zeer blijft!
gij die spant, die berst,
waar 't lijf geen vinne, 'n roert
die huilt en stormt,
als 't binnen overal stille is!
gij ne vierberg,
als uw ziele stom en koud blijft!
haat en wanhoop,
batsch gemoed vol
zuur en bitter,
hemel zonder zonne, wereld zonder bloemen!
Pessimisme!
| |
[pagina 155]
| |
nec plus ultra, laatste snof voor
al dat in 't mysterie zweeft van
woord en zin,
en vragen doet, hervragen doet:
wat zit er in
........
Moet ze lachen soms,
ons oude ons goede ons welbekend
Moeder Waarheid!!
| |
Trap.Lustig en licht,
veerdig en rap,
vliegen de voetjes
langst den trap,
lustig en licht, en veerdig en rap!
Kind zijn. -
Niet te trage,
niet te rap,
gaan de voeten
langst den trap,
niet te trage en niet te rap!
Jong zijn. -
Lastig en vol
lijdenschap,
duwen de voeten
langst den trap,
lastig en vol lijdenschap!
Krank en oud zijn. -
't Komen mannen
langst den trap:
‘Staat’!... ‘voorzichtig’!...
‘niet te rap’!...
't komen mannen langst den trap
met ne zetel... stap... voor... stap!
Dood zijn. -
| |
[pagina 156]
| |
Alom verspreid.Ga naar voetnoot(1)Alom verspreid
maar niet gescheiden!...
o niet gescheiden,
waar 't gedacht,
geen afstand metend
al ons herten
in 't wikkelen schommelt
van zijn macht. -
Gescheiden neen,
noch op der eerde,
waar 't leven langzaam
henenvaart,
waar oude vriendschap
versch genot geeft,
en zinderend deur de
ziele snaart. -
Gescheiden ook niet
voor 't hiernamaals,
waar zielenhulpe uit
vriendschap leekt,
waar 't herte tot
verhuisde liefde,
zijn oude minnende
tale spreekt. -
Die tale waar,
met gulden maatstaf,
de godsvrucht zin en
klank bestiert,
en waar al 't schoonzijn,
al 't oprechtzijn,
gevleugeld deur de
wolken zwiert. -
| |
[pagina 157]
| |
En onder 't wentelen
van de wereld,
o vrienden nooit uw
hert bezwaard!
de vriendschap maakt
ons ziele lichter,
zoo lang de Dood ons
't leven spaart. -
De laatsten die zal
overblijven,
en uitzet naar
Gods hemelsteê,
hij neme als lichtbeeld
van 't verleden,
zijn ongestorven
liefde meê!...
Kortrijk, Verruelaan, 39. A. Mervillie. |
|