Biekorf. Jaargang 41
(1935)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBijnamen van misdadigers uit de XVIe eeuw.IN de papieren van K. de Flou vond ik een lijstje met de bijnamen van misdadigers die te Brugge gestraft werden in de XVIe eeuw, en die vermeld staan in de twee Verluvdboeken die op het stadsarchief bewaard worden; het eerste loopt over de jaren 1490 tot 1537 en het tweede van 1537 tot 1555. We vinden er prachtige namen: de moordenaar Jan Voet was herdoopt tot 't roode Jueykin ('t roode Joodke), Maerten de Haene was Goed Myns (Goed Mensch) en Adriaen Jacopsys droeg den deftigen titel van Mynheere. De dief Boudin de Maecht had het zoover niet gebracht en was maar Hutsepot. Coppin Godtsvriendt, een bedelaar die voorzeker putten in de eerde kloeg om geld uit de zakken van de menschen te kloppen, was de Crysghere,Ga naar voetnoot(1) terwijl zijn makkers Maertin Willemzuene en Daneel Aerts het maar tot Rabbault (deugniet) en Clerck gebracht hadden. Twee tuischers die samen gestraft waren: Maertin van Gionselt en Maertin van Arent moesten toch een zekere tegenstelling vormen, aangezien de eerste voor Scoon Maertin en de andere voor Pestilende doorgingen. De dief Jan Govaerts was voorzeker aan zijn proefstuk niet en had waarschijnlijk kerkdieften op zijn geweten, want hij heette Cazuul (kazuifel); een andere dief, Thuentkin Matthys, heette Lecker Bertkin. Dat de tuischer Joos Hubrechts meer dan eens twee van de tien geboden Gods onder de voeten trad, bewijst zijn naam Amoureux Jooskin. De landlooper Roelandt Moens had wel de kneep weg om menschen te bedriegen, want hij heette Tuc (= list). Iemand die zijn naam niet gestolen had was de dief Christiaen Danckaert alias Cleen Proffit. | |
[pagina 13]
| |
De heiligste van al deze misdadigers was zeker de beurze snijder Willem Peerinan Janszuene alias Bruun Jezus. De bedelaar Adriaen Olbout, alias Cas (ofte geldzak), was voorzeker een gierige vrek. Dat er toen evenals nu geld te verdienen was met den valschen zieke te spelen, bewijst de naam Fautelezieken waarmede de beurzesnijder Jacop Christoffels Varleye begiftigd was. Hoe de dief Willem vander Haghe aan zijn twee namen Hannen de Rappere en Reveduusch (= Revelduitsch of Duitsch raveel) geraakt is, heb ik niet kunnen achterhalen. Dat de dief Maertin Andries Quaet Cruut was, zal niemand verwonderen. Er waren zelfs heel poezelige namen zooals Catkin Myncken waarop de roover Hanskin Noppe, alias Vanden Coutre, antwoordde. Een andere roover Franchoys van Ghenouchte alias Crychsman, was een weggeloopen soldaat. De kerkroover Jeroon van Neren was wel uit het prinsbisdom Luik afkomstig, want hij heette Luuxsche Guut. De gewapende bedelaar Jan de Smet was de rycke pachtere. Kerkdieften werden vroeger aanzien als de grootste misdaden; om dit wel te doen uitkomen hadden de trawanten van den kerkroover Jan Pieterszuene hem herdoopt tot de rechvaerdeghe Jan. Pauwels van Stercsele en Pieter Speilhuus waren samen veroordeeld wegens moordaanslag, de eerste die wat zwaarlijvig was, heette Vette Pau en de andere, die uit Denemarken stamde, was Cuenync van Denemarcken. Er waren er zelf die drie bijnamen hadden, de dief Antoine dela Rue uit Doornik heette Second brulé, Loeul van Doornicke, en ook, daar hij zich voor Spaanschen don uitgegeven had. Lambert faucq don George; een andere dief Mattheeus van Deynse had het gebracht tot Glasecackere, Stroowischeeken en Cappeau (= Chapeau), terwijl de kerkroover Gilles Willemszone van Cappelle het nog verder gebracht had, namelijk tot Clomkin (kloefke), Quaet Gillekin, en vooral Al Willems Quaet; deze laatste naam is te vergelijken met Jonc Bedorven (de dief Symoen van der Port). De laber en buitendrinker Loys Goossin moest een zeker aanzien verworven hebben te oordeelen naar zijn deftigen naam van Burchmeestre; de landlooper Jehan de Brabant alias Meester Jan, was niet min gewichtig. Jan Andries, een dief, was herdoopt tot Hannen de Ghec en Hannen Bessem (bezem). Dat de dieven vroeger evenmin als nu hun gestolen geld | |
[pagina 14]
| |
konden behouden, bewijst Cornelis Jooszone, alias Quistcghelt. We vinden zelfs lustige gezellen onder onze veroordeelden zooals Colijn du Flou uit Doornik alias Lesbane (Fr. le joyeux). Maar ze waren allen zoo lustig niet, te oordeelen naar de namen van Quaede Gille (de moordenaar Gillis Muelenysere), Quade Nete (de overspeler Adriaen Ysenbaert), Quade Willekin (de dief Willem Reyters) en Dulle Maertin (de messevechter en dronkaard Maertin de Ryckere). We vinden er nog een Oomkin (de dief Ommaer vanden Ryne), een Coezynkin (de dief Cornelis de Hamere) en een Cousin ook nog Gillot genaamd (Guillaume Soret, beschuldigd van moordaanslag). De gestalte, de kleur van het haar en andere kenmerken, telden ook mede voor het geven van bijnamen: ten bewijze, Groote Coppin (Jacop Janszuene van Agghere, zanger van slechte liedjes en valsche schipbreukeling), Zwarte Jan (de tuischer Jan Geerts), Grand Jehan (Urbain Jolyt, valsche soldaat en bedelaar), Cleen Hanskin (de dief Hanskin van Utrecht), Cleyn Heynkìn (de dief Gille Vynders), Calecop (de beurzesnijder Dieric Janszuene), Groz Né (de dief Niclo Pasquye), Zwartkin (de messevechter Willem de Donckere), Petit Garson (de dief Syinoen Muretz uit Doornik), Zwarten Hans (de twister en buitendrinker Jan de Smet), Petyt Qnenot (de dief Quesno du Boys), Roussel (de dief Jan Vileyn), Rousseau (de dief Hacquino le Fevre uit Doornik). Buiten het Catkin Myncken hierboven vermeld waren er nog talrijke andere diernamen: Vyncxkin (de moordenaar Willem Borlet), Kiecxkin (de straatroover Adriaen Goeghebuer, en de sodomiet Jan Kickin), de Bliec (de kerkroover Christoffels Coopman, en de dief Michiel Herckelbout), Puut (de beurzesnijder Coppin Gilleinan), Rattekin (de beurzesnijder Hanskin Wouters), Dries de Wulf ook Jonc Bedorven (de dief Symoen vander Port), Jaquet des Ours (de messevechter Jaques de Layens) en Peerdekin (de beurzesnijder Hannin Weyns). Andere werden herdoopt volgens het ambacht dat ze uitoefenden: Maertin Cafcoenvaeghere (= Schouwvager, de moordenaar Maertin Govaerts), Backerkin (Aernout de Backere, hier eenvoudig zijn familienaam), Backere (de landlooper en tuischer Jan Roelofzuene, en Baltin van Heze, vervolgd wegens banbraak), Tripier (= pensverkooper, de bedelaar en dief Hannin Bodelehayne), France de Cupere (de kerkroover Franchoys Reyngoedt), de Masghelaere (metselaar, de bedelaar Pieter van Hulsbussche), Tromslare (wel een gewezen trommelaar van het leger, de beurzesnijder Hanskin de Voocht), Packenare (Fr., | |
[pagina 15]
| |
emballeur, de beurzesnijder Ghileyn Cane), Pelskin (een andere misschien was hij geen pelsmaker, maar droeg alleen een pelsrok), Boursselot (de beurzenmaker Jan de Buyre uit Damare in Frankrijk, veroordeeld wegens diefte), Havercoopere (de dief Cornelis Zegherssone), Arnekin Spellekin ook Jonghen (de kerkroover en spellenmakere Adriaen Heyndrixzuene), de Cramere (Jan de bastaardzoon van Aert van Heldere, die zich aan veelwijverij bezondigd had), Smekin (de tuischer Jan Reys), Carre (de dief Hande de Rycke, die misschien wagenmaker was), Costerikin (de twister Coppin Knapelinc), Ramon (= bezem, de dief Hacquinot Cristien), Hannen Bessem (= bezem, de dief Jan Andries), Mytein (de landlooper Jehan Roegier, die wantmaker was, ofwel eenvoudig wanten droeg), Jacquet le Brasseur (Jaquet Martel, veroordeeld wegens gewelddaden), Dobblyebackere (= ouwelbakker, de tuischer Joos Avegheer), Cammerkin (de twister en dronkaard Heindric de Cammere), en twee herders: Bregier (Fr. berger, de beurzesnijder Hacquin Pluvier) en Bregierin (de kerkroover Vaskin de la Plancke uit Pont Atreschin tusschen Rijsei en Doornik). Vele misdadigers werden nog bijgenaamd naar de plaats of streek van waar ze stamden: Pantin van Breda (de dief Jan Basteyns), Hanskin van Gorckem (= Gorkuin, de valsche soldaat en bedelaar Hanskin van Eede), Spyn van Haerlem (de landlooper Jacob Clayszuene), Hubrecht Scotman (de dief Coppin Hubrechtszuene), Brugghelinc (de tuischer Jan Costyn), Joorin van Andworpen (de dief Joorin Gilleinan, hij was nochtans uit Ieper), Hans de Duudsche (de dief Phelips van Assevelt uit Darmstadt), Vantricht (= van Maastricht, de messevechter en godslasteraar Jan vander Mote), Brabanders (de bedelaar Jan van Meensele uit Antwerpen), Luuxsche Guul (de dief en kerkroover Jeroon van Neren), Hanskin van Audenaerde (de tuischer Jan Rycquaerts), Loeul van Doornicke (de dief Anthoine dela Rue), Cuenync van Denemarcken (de moordenaar Pieter Speilhuus), (de dief Pieter Willemszuene), Franskin van Sicken (= Sichem of Sichen, de dief Fransoys Ghovaert), Alonche de Naverre (de dief Francisco Lopes de Gastro Cerez). Er blijven nog een reeks andere namen over: Rootvaenkin (Cornelis Corneliszuene, een zanger van slechte liederen en valsche schipbreukeling), Bekelare (de twister en dief Heindric de Clerc), Stroykin (de vrouwen verkrachter Cristiaen van Heerdsroode), Hoykin (de dief Andries Ghevaerts), Perreman (de kerkroover Heindric van Hende), Nicodemus (Lievin Wemaere, die | |
[pagina 16]
| |
zich schuldig gemaakt had aan opstand tegen de schadebeletters), Coppin Gohle (of wijdemond = de dief Jacop van Wommen), de Smelsere (Hans Bal, die leden van het armbestuur beschimpt en geslagen had), Kerstkin (de beurzesnijder Michiel de bastaardzoon van Aerts Scroots), de Moor (de tuischer Anthuenis de Vestele), van Neste (de moordenaar en dief Pieter van Colen), Trompes (de twister en dief Coppin van de Cole), Pieter in de Coorneblome (de twister en landlooper Pieter Thys), Troete (de dief Maximiliaen Zwepaert), Bolle (de landlooper Claeis van Aps), Cencier (= cijnspachter, de moordenaar Jacquet de Prez uit Doornik), Montreneel (de landlooper Percheval de Scot), en de Melckere (de sodomiet Inghele Heindricx). We vinden ook nog vele voornamen: Noulel (de tuischer Jan Gille), Hannekin (de landlooper en overspeler Jan Hermarijn), Christiaentkin (de bedelaar en landlooper Willekin Valcke), Mondekin (de dief Simoen Janszuene), Valentyn (de beurzesnijder Jooris Danneels), Blaeu Simoenskin (de overspeler Symoen vander Muelene), Ghielkin (de beurzesnijder Michiel Danneelszuene), Vasquelette (de dief Pasquo Brida uit Neufville in Henegouwen) en Walkin (de vrouwenverkrachter Walrave Carbon). Er zijn niet te veel vrouwen onder de misdadigers, ziehier hun bijnamen: Ampluenie 't wijf van Gillis Coopman, die ‘haer zelven overghegheven hadde den viandt vander helle’ heete Pluene Bate, te vergelijken met Cleen Proffyt; Cornelie Wouters, veroordeeld voor kerkdieften, heette Nele Buels (= Boele). Enkele vrouwen droegen namen van lichtekooien: Jennyn Ninon (de dievegge Florence van Boloingne), Matte (de dievegge Mechelyne, de weduwe van Jan Zaman), Lucretie (de bordeelhoudster Aleydis de Vriese, beschuldigd van medeplichtigheid aan moord). Er was zelf een dief Thys Zegher, die als bijnaam, de naam van een lichtekooi droeg: Lyskin (diminutief van Elisabeth). J.D.S. |
|