Biekorf. Jaargang 41
(1935)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1] | |
Nieuwe ontdekkingen te Steendam bij Nieuwpoort.IN vroegere mededeelingen hebben wij alhier de verschillende oudheidkundige ontdekkingen besproken die men in de laatste jaren te Steendam uit den grond gehaald heeft; zie Biekorf 1933, bl. 65 en 103; 1934, bl. 17 en 39 vgl. Er is intusschen nog meer aan het licht gekomen waarvan hier bijzonderheden volgen. Het Gallo-Romeinsch vlek met zijn rijken schat van Samiaansch vaatwerk werd in den loop van den winter 1933-34 op een paar punten nader onderzocht door de zorgen van den Heer Florizoone, eigenaar der steenbakkerij. Men zal zich herinneren dat dit vlek eene zandkobbe vormt en dat de Samiaansche vondsten er aan het licht kwamen bij het wegnemen der klei. De nieuwe opzoekingen werden ondernomen langs | |
[pagina 2]
| |
den westkant en tevens langs den oostkant dezer zandkobbe. De westkant bracht merkwaardige potscherven voor den dag. Zij moeten behoord hebben bij een pot of kruik van ongewone afmetingen, een echten reus. Een der scherven was met een handvat voorzien. De potaarde is rooskleurig, met een geelachtige tint. Te veel brokken ontbreken nog om den vorm er van met zekerheid te kunnen vaststellen. Gezien de aanwezigheid der Sigillata op dit punt, behoort het vat ongetwijfeld tot den Romeinschen tijd. Aschhoudende centra werden ook aangestipt alsmede enkele klompjes klei die sporen dragen van aantasting door het vuur. Langs den oostkant heeft men den grond omroerd op eene oppervlakte van ongeveer zes vierkante meters. Hier stiet de spade op een rijken schat van Sigillata, doorgaans uit de tweede eeuw. Geen enkele vaas of bol was geheel. Het is evenwel mogelijk gebleken drie of vier zulke vazen, met scherven die op twee of drie stappen van elkaar lagen, alsook met vroeger opgeraapte brokken, opnieuw ineen te zetten. Een merkwaardige Deversorium, met leeuwenkop en spoelgat - thans op het Museum van Oostduinkerke - verdient hier eene bijzondere vermelding. Zulke hersamenstelling heeft haar belang. Vermits de afgebroken stukken niet bijeen lagen, moet het breken gebeurd zijn vooraleer de klei gevormd werd. Aangezien deze brokken ook maar op enkele meters van elkaar verwijderd waren, moeten zij gebroken geweest zijn ter plaatse of in den onmiddellijken omtrek. Het is dus geen aanspoeling die ze te Steendam heeft gebracht. Wij dienen ook aan te teekenen dat al de scherven tijdens deze bijzondere opgravingen langs beide zijden der zandkobbe gevonden, berustend waren in hetgeen men noemt: de spie. De Spie, een mengsel van blauwachtige klei en zand, vormt op zekere plaatsen den vloer der kleilagen. Dat de scherven hier gevonden werden in de Spie is waar- | |
[pagina 3]
| |
schijnlijk toe te schrijven aan de eerste aanspoelingen. De scherven moeten versmeten geweest zijn door het water en het slijk om tegen den zandhil te komen rusten. Daar brokkelde het zand van den duinwand af onder den invloed van het mergelend water en viel op de scherven en het slijk. Men is er immers op den zoom der zandkobbe en ongeveer 2 m. beneden het grondpeil.
***
Nu laten wij dit Gallo-Romeinsch vlek achter den rug en verplaatsen ons ongeveer honderd meters zuidwaarts. Wij zijn nog op dezelfde zandkobbe. Deze is immers ongeveer 150 m. lang, is eivormig en spreidt zich uit langsheen en gelijkloopend met de Rommelaere-vaart. Het Gallo-Romeinsch vlek vormt den noordhoek er van. Toen men in den zomer van 1933 de klei van den zuidhoek begon weg te nemen, botste men op ontdekkingen van een gansch anderen aard, iets nieuws voor Steendam. Men bracht er allerhande scherven van zwarte en donker-grauwe potten voor den dag. Hun getal was eerder beperkt en de afwerking ruw. Maar meestal die scherven waren opgesmukt met ruitvormige versieringen, op den buitenwand ingerold, naar het zoogenaamd ‘Kerbschnitt’ model. Asch en roet kleefde aan die buitenwanden, getuigende van hun gebruik boven het open vuur. Zulke potten behooren tot den tijd die men in België gewoonlijk bestempelt als Frankisch. De ‘Kerbschnitt’ - versieringen komen voor in de Karolingische tijden. Onze potten kunnen dus bij de negende of de tiende eeuw gerekend worden. Andere potten, eenigszins van denzelfden aard, doch effen langs buiten, soms gegeuld langs binnen, en veelal voorzien van een rand die de elfde of de twaalfde eeuw laat vermoeden, kwamen insgelijks te voorschijnGa naar voetnoot(1). Deze laatste waren doorgaans zeer wel bewaard, | |
[pagina 4]
| |
weinig of niet geschonden. Zij waren gevuld met klei of kleiachtige aarde. In den beginne vermoedden de arbeiders dat er iets aantrekkelijkers dan klei had kunnen insteken. Om deze reden was de spade er niet te vriendelijk mede en menig ongeschonden pot vloog in scherven. Te midden van potten en scherven werden gedeelten van een menschengeraamte aangetroffen. In den winter 1933-34 kwam allengskens gansch de zandkobbe bloot. Deze ontblooting van den geheelen zuidkant bracht een groot aantal potten aan het licht van denzelfden aard als de voorgaande. Zij waren meestal in goeden staat van bewaring, gewoonlijk effen, met hier en daar toch nog een ‘Kerbschnitt’ model. Al deze potten bevinden zich thans te Oostduinkerke. Er dient opgemerkt te worden dat, in tegenstrijd met hetgeen vastgesteld werd in den Gallo-Romeinschen hoek, bijna alle potten en scherven te vinden waren op de kruin der kobbe. Langs de helling tegen den top kon men er wel enkele oprapen, doch geene in de diepte er nevens. Een voet klei bedekte de kruin die hier ongeveer 30 m. breed is. Het is onder deze klei dat de vondsten aan het licht kwamen. Zij lagen er uitgespreid op het zand. Aschhoudende centra werden op verscheidene punten waargenomen met enkele mosselschelpen erbij. Het belang dezer ontdekking zal aan niemand ontsnappen. Deze zandheuvel van Steendam weerstond eeuwen lang aan de overstroomingen. Hij schijnt enkel bezweken te zijn toen de ontpolderingen reeds aan den gang waren in de elfde of de twaalfde eeuw. Toen de bewoonbaarheid er ophield, waren andere gronden reeds beschikbaar. Hierdoor ontstaat het vraagstuk der bestendigheid in de bewoonbaarheid der vlakte, want het geval van Steendam zal wel geene uitzondering zijn. Te Steendam zelf hebben wij ten andere reeds een tweede geval kunnen waarnemen. Newcastle on Tyne. (Slot volgt) René Dumon. |
|