kan bereiken, al kwame men er ook voor den allereersten keer, zonder behulp der zeilaanwijzingen.
Dan zal het nog eens hoogwater zijn 12 uur en 25 minuten later (bl. 99). Dit is maar ten deele waar. In de watergetijden is de stand van de maan overwegend, maar de zon heeft ook haar deel; het gaat feitelijk om den hoek welke maan, aarde en zon vormen. Is die hoek 0 of 180 graden dan heeft men springvloed. Voor de eerste acht dagen van de maand Augustus zijn van de jare om de 24 uur de opvolgende tijen te Antwerpen om: 7 u. 09, 7.52, 8.46, 9.58, 11.25, 12.06, 13.17 en 14.06 en de onderlinge verschillen maken, zoo vinden wij:
0 u. 43, 0.54, 1.12, 1.27, 0.41, 1.11, 0.49,
Hetzelfde doende voor Duinkerke vinden wij als uren van hoogwater: 3.36, 4.20, 5.10, 6.21, 7.52, 9.11, 10.11, 10.55 met de opvolgende verschillen:
0 u. 44, 0.50, 1.11, 1.31, 1.19, 1.00, 0.44.
De tij verlaat dus elken dag en dit naar een zekere periode. Uit de aangehaalde voorbeelden zien wij dat die periode voor eene binnenhaven onregelmatiger is dan de periode voor een haven aan de kust.
Heel paragraaf 4 op blz. 99 beginnende met: Om den zeeman toe te laten en die veel spreekt naar de teksten, verder uit het zeeboek aangehaald, laat ons vermoeden hoe gebrekkig de kaarten te dien tijde waren. Het eerste wat men zooal op een zeekaart kan zetten, zal wel de diepte en de aard van den bodem zijn.
Blz. 101: 1. 27. Item te Boonen, te Kales.... Gewoonlijk geven onze tafels enkel het hoogwater en men neemt aan, zonder dat het precies juist is, dat de gemiddelde tijd van twee opvolgende hoogwaters, het uur aangeeft van het laagwater. Zoo vind ik voor 1 Augustus 1934 de volgende hoogwaters:
Boonen |
3.05 |
en |
15.28 |
Kales |
3.20 |
en |
15.43 |
Grevelingen |
3.36 |
en |
15.59 |
Duinkerke |
3.47 |
en |
16.10 |
Nieuwpoort |
3.50 |
en |
16.13 |
Oostende |
3.51 |
en |
16.14 |
Zeebrugge |
4.08 |
en |
16.31 |