Biekorf. Jaargang 40
(1934)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |
Uit den ouden taalschat.De duivel en zijn moere.- 't IS (lijk) den duivel en z'n moere! zeggen ze 't Westvlaamsche voor iets groots en buitengewoons of iets dat alzoo vorenkomt: ‘m' ha gezeid den duivel en zijn moere en 't en hield al t'hoope niet veel in!’ (vgl. De Bo, Wvl. Idioticon, v. Duivel) Die zegswijze loopt ook in 't Zuid-Oostvlaamsche: ‘ge zoodt gezaid hen dat 't den duvel en zijn moere was, en der was niet te ziene!’Ga naar voetnoot(1). De moere van den duivel deunt ook mede in een aftelrijmke dat de kinderen in de streek van Eine-Zottegem zingenGa naar voetnoot(2): Den duvel die op zijn torreke zat
Hie vroeg wor da' zij' moerke was;
Zij moerke was in den hemele
Beter of in de kemele!
Pif - poef - paf
Slaat dem boer zijn hoeds' af!
Dezelfde spreuk is reeds in de 17e eeuw in 't Nederlandsch bekend. Bredero laat een zijner kluchtspelers uitroepen: ‘Ick wilder weer na toe, kijck al wasser de duyvel in (= en) zijn moer’. Peeter Meulewels dicht in zijn tooneelstuk Timon Misanthropos (1636): ‘Sy duncken my te grimmen Als oft ick waer den droes (duivel), de moer van spook oft schimmen’. Giliam Ogier scheldt in een van zijn Zeven Hoofdzonden (rond 1650): ‘Gy loose Pry.... Comt hier gebeiren of den Duyvel en syn Moer met al syn aenhangh u ter Hellen henen voer’Ga naar voetnoot(3). In het Middelned. vinden we geen vermelding. | |
[pagina 140]
| |
Het Middelnederduitsch kent de spreuk: De duvel und ock syn moder - De duvel mit siner mumeGa naar voetnoot(1) en we ontmoeten ‘den Düwel sin Grotmoder’ ook in het Platduitsch van Fritz ReuterGa naar voetnoot(2). Het Hoogduitsch kent eveneens de zegswijze: Der Teufel und seine Groszmutter, en de gebroeders Grimm hebben, in hun groot Woordenboek, verscheidene vermeldingen vanaf de 15e eeuw uit hoogduitsche schriften verzameldGa naar voetnoot(3). ‘Si erschlug mit irem leib / des tiuffels muter und sein weib (1471). - Es mag aber der tuefel oder sein mutter solche hindernis angericht haben (Luther in zijn Bijbelvertaling). - Und da es schon der teufel oder sein muetter [wäre], so fürcht ich in nit (Zwaabsche Kronijk van 1564). - Weil ich das fegfeuer so glücklich überstanden und den teuffel sampt seiner mutter entgangen (Grimmelshausen in zijn Simplicissimus, 1669). - Der teufel und seine groszmutter! was für eine bagage! (in een kluchtspel van Christian Weisze, einde der 18e eeuw). - Frage nichts nach dem teufel und dessen groszmutter (Jean Paul Richter, 1796). De zin van die zegswijze schijnt reeds sedert lang onduidelijk en onbegrepen te zijn; alzoo zijn vele wisselvormen en grillige toepassingen ontstaan. Wie is die Vlaamsche ‘moere’ en blijkbaar overeenstemmende Duitsche (en ook in 't Russisch bekende) ‘moeder’ en ‘grootmoeder’ van den duivel? De geleerde Wutke wilde er een verpersoonlijking van de hel in zien: ook Prof. Vercoullie vat de zegswijze aldus op en vertaalt in zijn Alg. Wdb.: De duivel en zijn moer = le diable, l'enfer. Een Duitsch geleerde, Fr. J. Dölger, is met dien uitleg niet tevreden; daarmede is grootmoeder niet uitgelegd, en hij neemt aan dat grootmoeder wel de oorspronkelijke vorm van die zegswijze moet geweest zijn. | |
[pagina 141]
| |
Daarom is Prof. Dölger heel verre gaan zoeken en hij kwam met de volgenden uitleg voor den dag. De eerste christenen beschouwden de heidensche goden als duivels en booze geesten. De heidenen vereerden in geheel het Romeinsche Rijk, tot in Gallië en Germanië, de godin Cybela onder den naam van Magna mater deum (de Groote moeder der goden). Het is best begrijpelijk (zoo besluit Dölger) dat de christenen, volgens hun geloof, den titel van Cybela veranderd hebben in Magna mater daemonum: deze ‘groote moeder’ der duivels is weldra de ‘grootmoeder’ van den duivel geworden. De Latijnsche schrijver Festus zegt dat de Romeinen de godin Mania als de ‘grootmoeder’ van de schimmen (Manes) vereerdenGa naar voetnoot(1); voor de christenen moet die Mania voorzeker een ‘grootmoeder van de duivels’ geworden zijnGa naar voetnoot(2). Uit die voorstelling van den scherpzinnigen Professor leeren we echter niet boe die zegswijze over het Germaansche (en zelfs het Slavische) taalgebied verspreid geraakte, terwijl ze niet teruggevonden wordt in de Romaansche talen; en 't is nochtans in het Romaansche beschavingsgebied dat die veronderstelde ‘Magna mater daemonum’ het vroegst moet binnengedrongen zijn en het langst geleefd hebben? A.V. |
|