Biekorf. Jaargang 40
(1934)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1] | |
Het duinhuis te Westvleteren.Boschland was vroeger een kostbaar bezit; in Vlaanderen vooral was het zeer gezocht en kwaadkrijgs. De Duinenabdij was door onze graven rijkelijk bedeeld met schorren en moeren die zij tot vruchtbare polderlanden omwerkte, maar voor de boschgronden van 't binnenland kwam zij te laat. Voor het nieuwe en groote klooster, vanaf de jaren 1230 naast het oude te Coxyde opgetrokken, hadden de Duinheeren bouwhout noodig. Zij vonden geen voordeelig slag in hun eigen streek en moesten het uit de Ardennen halen. Bij Givet, in het graafschap Namen, kochten zij een partij boschland die zij seffens ontblootten; voor bestendige beplanting en uitbating was zij ongelegen wegens de vervoerkosten en tolrechten die het hout bezwaarden op zijn lange vlotvaart naar Coxyde. Toch wist de abt, voor die gelegenheid, in 1244, van den graaf van Holland Willem, zoon van Floris IV, de tolvrijheid te bekomen voor het vervoer van dit hout | |
[pagina 2]
| |
op de Maas ‘totdat het bosch van Givet zou ontbloot zijn’ en niet langerGa naar voetnoot(1). De abten schijnen haastig te zijn om rond de jaren 1370-1400 in het Poperingsche 't eene stuk boschgrond naast het andere aan te werven. Dat getuigt van hun wakkeren en zakelijken zin. Immers eenige jaren te voren (1366) ondernamen de Poperingenaars groote wateren sluiswerken op de Vleterbeke om er de Poperinghevaart van te maken. Die vaart liep van Poperinghe door 't goed der abdij van Eversam (onder Stavele), over Westvleteren naar den YzerGa naar voetnoot(2). Hierdoor was de abdij langs een goeden waterweg met Westvleteren en het oude Poperingsche boschgebied verbonden. Immers de koggen konden op den Yzer aan de Finteele te Pollinchove op de Loovaart overgetoomd worden, volgden de Loovaart tot Veurne en van hier liep het Duinevaartje (Duneleet, Langeles) tot bij de stapelhuizen van de abdij: het Turfhuys en het Leenhof. In 1372 koopt de abdij van Jonkvr. Griele weduwe van Willem van Heule, en haar zoon: ‘Alle de catelen, noten, bladinghen ende profyten vanden goede van sint Seix’. Dit goed hield 42 gemete; Willem van Heule had het ‘bin sinen leivenden live’ in erfcijns verworven van de ‘prioresse van Beuvael’Ga naar voetnoot(3). | |
[pagina 3]
| |
In 1376 verwerft Duinen, door verruilen met de proosdij van Eversam, 11 gemeten land gelegen in 't Vrije van Eversam (Westvleteren) rond de Warandedreve, de Noord- en ZuudwarandeGa naar voetnoot(1). In 1389 schenkt Beatrijs, weduwe van Lambrecht Boydijns, aan Duinen anderhalf gemet land ‘ligghende inde prochie van Westfleterne metter oostzide ligghende an de poperinche leet’Ga naar voetnoot(2). In die jaren werden nog twee leenen met 63 gemeten bosch- en akkerland aangeworvenGa naar voetnoot(3). Weldra kan de abdij groote hoeveelheden hout uit haar boschland te Westvleteren verkoopen aan de Wateringhe van VeurneGa naar voetnoot(4). Vanaf de 15e eeuw moeten de bezittingen van Duinen bij de Vleterbeke er omtrent uit zien zooals ze in de Nieuwe Beterdinghe van 1710 geteekend en beschreven staan: een huis met schuur en stalling (het Duinhuis) staande westelijk langs het Poperings vaerdeken, met | |
[pagina 4]
| |
ongeveer 28 gem. landGa naar voetnoot(1) gelegen tusschen dit vaartje en de straat van Westvleteren naar Ter Eecke; de ‘bosschen ontrent Sinte Six’ die, met het aanpalend bezit op Crombeke en Poperinge, nagenoeg 190 gem. houtland besloegen. Het Duinhuis met zijn erve en leengoed behoort tot de vroegste bezittingen van Duinen in Westvleteren. Een der waterwerken op de nieuwe vaart van Poperinge, Vestjens Overdrach, moest rond 1370 gebouwd worden op den eigendom van Duinen. De stad Poperinge verkreeg alsdan de vijf gemeten bij den overdrach of overtoom (guindage) in eeuwigen cijns en behield deze alleszins tot in de 18e eeuwGa naar voetnoot(2). Het Duinhuis werd alzoo de stapelplaats voor hout, berken en wissenGa naar voetnoot(3) uit de bosschen van Sint Sixt. Rond 1560 is het Duinhuis en zijn beloop verpacht ‘te gracelicken pachte... voor tbewaren vande bosschen ende houdt’ aan Julien Wyts. Deze brengt de mutsaarden ‘uuten bossche totten watere’. Hier worden ze op een ‘cogghe’ geladen en door schippers gevoerd naar het Turfhuys en het Leenhof te Coxyde of naar Veurne en Nieuwpoort waar een provisie brandhout voor de Duinhuizen aldaar opgestapeld wordt. De rekeningen van de jaren 1560 spreken van ‘ons Duynhuys tsinte Sicx, het Duynhuys te Westvleeteren’ somtijds eenvoudig ‘ons huus tsinte Sicx’Ga naar voetnoot(4). Het blijft afzonderlijk verpacht aan den boschwachter, zelfs wanneer de abdij de bosschen tijdelijk in pacht uitbe- | |
[pagina 5]
| |
steedtGa naar voetnoot(1). Het bleef bestaan en zijn naam behouden zoolang de abdij van Duinen bestond: tot aan den Franschen tijd (1795). Wat er sedertdien mee gebeurd is en hoe het er nu mede gesteld is zullen we gaarne vernemen van iemand die over jongere oorkonden beschikt en 't gewest der Vleterbeke van dichtebij kent. | |
Bijvoegsel.De Capelle tsinte Six.Wanneer en hoe die ‘kapel’ te Westvleteren ontstond, is ons onbekend. Wat Carolus De Visch in zijn Compendium Chronologicum bl. 77-78 over de Curtis en de Capella Sancti Sixti mededeelt, is onnauwkeurig en onduidelijk; alleszins stemt dit niet met de gegevens van de ons bekende oorkonden overeen. In de hierboven vermelde schenkingsacte van Griele van Heule in 1372 wordt voor de eerste maal ‘het goed van sint Seix’ vermeld, dat tot omstreeks 1355 aan het prioraat van Beauval toebehoordeGa naar voetnoot(2). Deze bloote naam is niet voldoende om tot het bestaan van een kapel op dit goed te besluiten. Van beneficie of kapelnij is geen spoor te vinden. Volgens de rekeningen der abdij (rond 1560) krijgt de pastoor van Westvleteren zijn deel in de mutsaarden uit de bosschen van Sint Six; een kapelaan wordt nooit vermeld. Toch schijnt in de jaren 1560-1580 een kapel te bestaan. Het Hantbouck 1568 f. 3 spreekt van ‘42 ghe- | |
[pagina 6]
| |
meten lants eist byder capelle tsinte six’. In de Sinksendagen hield de processie uit Westvleteren een ‘statie’ bij Sint Six; Duinen betaalde daarvoor jaarlijks een jonste: ‘Item den bailliu vanden borren (?) bosch geseit Sinte Sicx omme de maeltyt den sinxschen wonsdach naer costume’ (1563); hetgene duidelijker wordt door de volgende beschrijving: ‘De kercke [van Duinen] ghelt jaerlicx als van aude costumen in contribute (sic) vande costen ghedaen inde maeltyt upden woensdach inde sinxen daghen als dan de processien omme gaen, ende hauden een maeltyt ande plaetse Sint Six capelle voor een ordinaire, 26 sc. par.’ (Hantbouck 1568, f. 4). Deze laatste tekst bevestigt weer het vermoeden dat ‘Sint Six Capelle’ en ‘Capelle tsinte Six’ een jongere vorm is van den plaatsnaam ‘het goed Sinte Seix’: het bestaan van een kapel kan daaruit alleen niet met zekerheid afgeleid wordenGa naar voetnoot(1). Rond 1610 ontstond bij Sint Six een ‘ermitage’: Gillis De Lattre en zijn broeders-kluizenaars stichtten er weldra een klooster van Brigittijnen onder den naam van Sint-SixtusGa naar voetnoot(2). De abt van de Duinenabdij, Bernard Campmans, schonk hun in 1630 het beluik van het reeds opgebouwde klooster in erfpacht, tegen de jaarlijksche offrande van een waskaars op Sint-Bernardusdag. Door het bekende edict van Keizer Jozef werd het Brigittijnenklooster van Sint Sixtus in 1783 opgeheven. Onder de Fransche bezetting gingen de aangeslagen geestelijke goederen van Sint Six in andere handen over. | |
[pagina 7]
| |
Een vroom en rijk Poperingenaar, Jan-Baptist Victoor, ging in 1813 als eremijt in de eenzaamheid der elsten van Sint Six wonen. Hij kocht er grond aan om een klooster te stichten. Uit het Fransche Trappistenklooster van Notre-Dame du Gard kwamen in 1831 eenige monniken naar Westvleteren over: aldus ontstond het prioraat - sedert 1871 de abdij - van Sint Sixtus, ons gezegende Westvlaamsche Trappistenklooster. A. Viaene. |
|