Biekorf. Jaargang 39
(1933)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMengelmaren.Twee historische spreekwoorden uit St-Kruis (Brugge).1. ‘'t Is gelijk baronesse de Gourcy die daar afkomt’, zegt men van een vrouw die wil groot doen in gang en manieren. Agnes de Cléron d'Assonville was vrouw van Male sedert 1697; ze was tweemaal gehuwd: eerst met Charles Lopez Gallo, baron van Quincy en daarna met Gaspar de Gourcy. Hare financiën waren verre van schitterend; in 1707 werd de baronie | |
[pagina 285]
| |
van Male aangeslagen wegens schulden en in 1710 verkocht aan Frans ClaesmanGa naar voetnoot(1). Het spreekwoord schijnt erop te wijzen dat de barones groot verteer deed. 2. ‘Zij - of hij - is gekleed gelijk een uit Avejoengen (Avignon)’ wordt gezegd van iemand die haveloos gekleed loopt. Avignon: armhuis te St-Kruis, wijk Male, Pijpeweg. Voorheen een leengoed, later een vervallen hofstede opgegeven onder de vage landen in de rekening van 1707Ga naar voetnoot(2). Sinds 1802 door kanunnik du Hamel geschonken aan het armbestuur van St-Kruis. Magd. C. De oudst bewaarde (West-) Vlaamsche Tekst werd onlangs ontdekt in een handschrift van de Universiteit van Oxford. Het is een losse krabbel uit de tweede helft van de XIe eeuw. De latijnsche vertaling staat er bij in het handschrift: ‘hebben olla vogala nestas hagunnan hinase hi anda thuabent omnes volucres nidos inceptos nisi ego et tu.’ Letterlijke vertaling: ‘alle vogels hebben hun nesten begonnen, het en zij ik en gij.’ cf. Revue beige de Philologie et d'Histoire, 1933, bl. 911-912. | |
Dikke vrienden.Die het in alles éens zijn, in 't goed en nog meer in 't kwaad, heeten (benevens de zegswijzen in Biekorf, 1933, bl. 350) ook nog: - 't Zijn lijk twee handen op éénen buik. - 't Zijn twee dieven in éen kerke, twee schoelappers in éen pothuis, twee kramers in éen winkel, twee luizen op éenen kam. - Zij schijten in éenen pot (De Bo; friesch: Hja skite op ien pot);... alle twee door éen gat (zooals op Bruegel's schilderij der spreekwoorden). - Zij liggen onder éen deksel; spelen (of liggen) onder éen hoedje. - Zij blazen in éen gat (hd. in ein Horn blasen). - 't Zijn twee hoofden onder éene kaproen (zooals bij Bruegel); fr. deux têtes dans un bonnet; eng. two faces under one hood. - 't Zijn twee billen, in éen broek (fr. deux culs dans une chemise). K.R. | |
[pagina 286]
| |
Van Suikerijen gesproken.Er bestaat een heele tale van de suikerijen en den ast, maar 't dunkt mij dat er maar weinig van boekvaste en staat: ons Wvl. Idioticon is immers opgesteld vóór dat de cichoreiteelten nijverheid heur zoo geweldig in ons gewest heeft uitgebreid. Stijn Streuvels weet er voorzeker 't fijne van, zoo vermoede ik uit zijn machtig Leven en Dood in den Ast. Ik deel hier mede wat ik hier en daar heb opgevangen, om 't vuur aan de lonte te steken en de suikerij-tale van te allen kante in in den Korf te zien binnenhalen. | |
Soorten:Smalblad: geeft veel meer suiker, droogt veel zwaarder. Breeblad: geeft meer melk. Smouters zijn beter voor den boer, maar slechter voor den droger: zij drogen lichte. Smouters en zijn niet gevraagd. Kervelblad, dat is van den ouden tijd, nu niet meer gezaaid. Palingkoppen zijn ‘breeblad’ en de beste soorte van de boonen. Melk. Het sap van de rijpe suikerijen. - Als ge die boonen in 't midden deurebreekt, 't en zit geen melk in. Roeselare. Hoe meer melk dat er in zit, hoe lichter dat ze drogen. Kappen. Men kapt suikerijen met den suikerijrakel of suikerijekrauwel. Degene die kapt is: de kapper, de suikerijekapper. Wringen. 't Loof van de gekapte suikerijen wringen. - Me gaan suikerijen gaan wringen. Die dat werk doen zijn de wringers, meest vrouwvolk, maar - mannen of vrouwen - 't zijn al wringers. Indoppen. De boonen indoppen d.i. in de snijmachiene steken. - 't Moet daar entwie zijn om de boonen in te doppen. Ast. - Den ast doen: in den ast werken, een partij suikerijen drogen in den ast. - Peist ge da'k ga naar Iseghem komen voor den ast te doen! Gulleghem. - Den ast laân: de gesneden suikerijen op de platen boven de vieringe steken om te drogen. - Astezetter: iemand die cichorei-asten zet, bouwt en inricht. ‘Soenen is een van de grootste en beste astezetters hier in de streke’. Slepers zijn boonen die niet zoo 't behoort (in den ast) gekeerd zijn, zachte en half gebakken zijn. - 't En zitten geen slepers in. - 'k Ga een beetje de slepers uitrapen. | |
Te Meie verhuizen.Als ge in 't boterhammen-snijden er een aftrekt met een | |
[pagina 287]
| |
dikke kant of kaste, dan hoort ge te Houttave: - Ge gaat te Meie moeten verhuizen! Vgl. Biek. 1932, bl. 158. Die spreuk komt voort van het aloude gebruik dat voor 75 jaar nog bestond: de baas van 't huis of de huisvrouw moesten ieder jaar vóór April aan hunne knechten of meisens vragen of ze gingen in dienst blijven: zeiden ze van neen, dan moesten ze met den eersten van Meie verhuizen. Zulke dikke stuiten snijden, 't is lijk onbezorgd en met tegenzin zijn werk doen, omdat 't op een einde loopt. A.V.W. | |
Beite, gariooltje.Moeder breekt een telloore. Vader hoort van verre 't geruchte en roept al spottend: - Beite, gariooltje, 'k ga komen helpen! Gariole is een Poperingsch woord voor: vogelkooi. Is de zin misschien alzoo ontstaan: Als de vogel uit de gariole gevlogen is, 't en helpt niet met te zeggen: Beite, = beiden, [verbeiden, wachten] gariooltje, 'k ga komen helpen? | |
Herconzullen - Versmijten.- Wij hebben hem doen herconzullen en hij is voor goed versmeten geweest. D.i. herkeuren voor den legerdienst (op het consul = militieraad); versmeten: afgekeurd. Passchendale. W.J.D. | |
In 't zout steken. - In 't zout zitten.- 'k Hé hem in 't zout gesteken! d.i. in 't garen gejaagd, b.v. om te bieden in een venditie, om hem te ‘rischieren’ in 't kaartspel. - Hij moet nog een beetje in 't zout zitten! d.i. hij is nog jong, nog niet bekwame, nog groene: moet nog leeren eer hij mag meedoen en meespreken. Kortrijk. B.V. | |
Zei-spreuken. Vgl. hierboven bl. 223 en de vorigen.- Al die uit 't Noorden komt en deugt niet, zei de vent, en zijn wijf was ook van daar. Poperinge. - Is Onzen Heere kontent van mij, 'k ben kontent van hem, zei de vent, en hij begoste te lezen (bidden) in zijn bedde 's avonds. - Gods gratie is groot, zei de vent, maar Veurnambacht is nog meerder, en hij verdoolde erin. Vgl. de spreuk: Gods bermhertigheid is groot en Bruggeveld is nog meerder. | |
[pagina 288]
| |
Een leelijke nekke.- 'k Zou zulk geen nekke willen hên (hebben), 'k zou liever een g'heel jaar niet eten, in een mollegat kruipen en mij duiken met een paar kloefen. Poperinge. D.V. | |
Vloedgat.D.i. een opening waar, bij hoogtij, het zeewater doorvloeit. - Bij feilen storm en hoogwater kan de zee een vloedgat in den duine slaan. Knokke. | |
Vloeimerk.Zoo heeten de visschers het strange waar de zee, bij hoogtij, het verst gevloeid komt. - Het vloeimerk op 't strange teekent hem schoone af, bijzonderlijk in droog weere. Oost-Duinkerke. A.V.W. | |
Met bedeel en schaveel.Van iemand die goed en behendig kan naaien: - Ze kan naaien met bedeel en schaveel. Stavele. Vgl. schaveelen = beredderen, schikken (De Bo). L.D.V. | |
Een kaartjen in-en-uit:Hoorde ik zeggen te Brugge, voor een ‘ticket’ of een ‘ticketje’ zooals meestal aan het winket gevraagd wordt; Perronkaartje in 't Hollandsch. | |
De stake van een slot.- De stake is los in 't slot. Gullegem. De stake d.i. in een sleutelgat de pinne die past op de pijp van den sleutel. W.J.D. |
|