Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |
Nog over 't pasterke van Wenduine.IN Biekorf (1931, bl. 50 vlg.) verscheen een bijdrage over 't pasterke van Wenduine, meer bijzonder over santjes en briefkes die het liet drukken met Nieuwjaarwenschen, door hemzelf opgesteld. Enkele losse aanvullende wetenswaardigheden van het beruchte pasterke zullen bij de lezers van Biekorf voorzeker welgekomen zijn. Petrus Jacobus Wancourt, geboortig van Moorslede, was nog betrekkelijk jong toen hij zijn ouders verloor: in een militieregister van 1815, berustend op het Staatsarchief te Brugge, staat hij vermeld als student en wees. Te Wenduine is zijn herinnering nog levendig bewaard. Zijn populariteit dankt hij aan zijn zonderlinge levenswijze. Hiervan een paar staaltjes. Op een koopdag schafte hij zich een oude horlogekast aan; toen hij de klok in zijn woonkamer wilde plaatsen, bemerkte hij dat de kast niet kon recht gesteld worden omdat het plafond te laag was. Met dit euvel wist hij evenwel spoedig raad: hij liet in den planken vloer van het kamertje boven zijn keuken een vierkante opening zagen, waardoorheen de kop van de horloge gestoken werd, en hij ontzag de moeite niet, telkens als het noodig was, de trappen op te klimmen, om in den bovenkamer op de wijzerplaat te gaan kijken hoe laat het was. In de wandeling was zijn kleedij zeer slordig. Na vruchteloos aandringen om hierin verandering te brengen, liet Monseigneur hem naar 't bisdom komen en schonk hem een splinternieuwe soutane. En weet gij wat pasterke Wancourt er mee deed? Hij gaf opdracht aan een kleermaker het nieuw kleed midden door te snijden: de voorste helft liet hij naaien aan de achterste helft van zijn versleten soutane, en met de twee andere helften van 's gelijke. Aldus had hij twee bruikbare kleers. Te Wenduine, oordeelde hij, | |
[pagina 339]
| |
ben ik geen onbekende; de menschen die ik op straat tegenkom, zullen mij dadelijk herkennen, en als ik voorbij ben, kijken zij niet meer om. Op mijn parochie zal ik mijn soutane dragen waarvan de voorste helft vernieuwd is; op die manier zullen zij geen aanstoot meer nemen aan mijn versleten priesterkleed. En ga ik buiten Wenduine, naar Brugge of elders, dan trek ik mijn tweede soutane aan met den nieuwen achterkant. Want een onbekend priester gapen de voorbijgangers altijd na om hem te trachten te herkennen. Wanneer zij mij op den vreemde met de blikken vervolgen, zullen zij ook zien dat ik behoorlijk gekleed ben. Dat zijn twee vliegen met één slag! Nadat hij wegens doofheid in 1863 zijn ontslag als herder van Wenduine had ingediend, kwam pasterke Wancourt zich in 1864 te Brugge vestigen, alwaar hij in den loop van tien jaar achtereenvolgens zes verschillende woningen betrok. Wij vinden hem Langerei nr 24 vanaf 10 April 1864. Op 28 December 1865 verhuist hij naar de Moerstraat 86; vandaar trekt hij naar de Langestraat 160 op 15 April 1867, en nam zijn intrek in het gesticht van de Broertjes op 25 April 1870. Hij schijnt het daar niet lang te hebben kunnen uithouden, want reeds op 29 Juli 1870 vinden wij hem in de Vlamingstraat 65. Op 12 October 1874 zag hij zich opnieuw genoodzaakt naar de Broeders te gaan, alwaar hij stierf den 8 October 1876. Toen hij in de Vlamingstraat woonde, was hij ingescheept met een dronkelutte van een maarte, Fiete geheeten. Meest altijd moest hij zelf de boodschappen aan de deur gaan afnemen, binst dat Fiete onnoozel dronken lag te slapen op een stoel. Zijn verontwaardiging hierover kon hij dikwijls niet bedwingen in tegenwoordigheid van de boodschappers, en dan wees hij naar de keuken op het einde van de gang, en flapte het uit: ‘Zie zij mij daar zitten, dat dronk schandaal!’ Voor den kost kon het pasterke van Wenduine zich met weinig tevreden stellen; op straat liep hij dikwijls met een haring, die uit den zak van zijn soutane stak, | |
[pagina 340]
| |
wat natuurlijk den spotlust moest opwekken van de achterna loopende bengels. Bij mijn grootmoeder - het waren pensiers - kwam hij regelmatig aan huis; zij vertelde dat men hem met niets meer plezier kon doen dan met een schotel pensezopGa naar voetnoot(1) voor te zetten. De overlevering verhaalt dat pasterke Wancourt in zijn omgang met de menschen nogal dikwijls een ruwe taal voerde, en dat hij zelfs kon vloeken lijk een ketter: dat was hem bijgebleven, zegt men, van uit zijn soldatentijd, toen hij diende in de legers van Napoleon. Niets is minder waar! De teekening van een persoon, die binst zijn leven een groote populariteit heeft genoten, wordt niet zelden door de nakomelingschap met al te scherpe trekken overladen. Dit is het geval geweest met den pastor van Lapscheure, en dichter bij ons, met den Brugschen typieken pastor Van Haecke. Pasterke Wancourt heeft nimmer of nooit als soldaat dienst gedaan. In het hooger vermeld militieregister van 1815 vinden wij dat hij van den soldatendienst was ontslagen, om de eenvoudige reden dat hij platvoetig was ofte plakvoeten had. Wij willen het gerust gelooven, en dat legt meteen uit waarom hij op straat zulke reuzenschoenen droeg. Aan deze zwakheid ontleende de volkspoëzie haar stof tot het maken van een spotliedje, dat de jongens te Brugge zongen, wanneer zij op straat het pasterke tegenkwamen. Om den aardigen folkloristischen inhoud en vorm willen wij het gaarne aan de lezers mededeelen. Het Pasterke van Wenduine.
1.[regelnummer]
De paster van Wenduine
Al met z'n groote schoen'
| |
[pagina 341]
| |
Hij 'n kost geen ander dragen
Hij 'n kost ze niet aandoen.
Refrein.
Anzewanze mirlitiere
Anzewanze mirliton
Anzewanze mirlitiere
Mirlitiere ton.
2.[regelnummer]
De paster van Wenduine
Al met z'n groote schoen'
Hij kost er pap in koken
Hij 'n had geen pot van doen.
Refrein.
3.[regelnummer]
De paster van Wenduine
Hij p... in het zand
Hij 'n kost het niet doen schuimen
Hij roerde 't met z'n hand.
Refrein.
W.B. Brugge. |
|