Biekorf. Jaargang 38(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Den herfst is daar. ‘Vita mutátur non tóllitur’ (Praefatio defunctorum). Den herfst is daar, en 't langen van de stonden, waar 't vlaamsch gemoed de deugd heeft weèrgevonden van zijn thuiszijn! ....... Den herfst is daar, en doet de lucht verweeken! de zomer wijkt!... de boomen, aan 't verbleeken, verschrikken al bij 't duchten van hun twijgen! hun bloed verkruipt, hun blad valt af,... ze zwijgen! en zwijgend treuren om de pracht, hun hooge pracht, die tuimelend nog den top kwam groeten, en alom nu slutst en wegteert aan hun voeten! - * * * Ze drinken nog, de boomen, ze drinken nog wel eens, uit gouden schalen, 't genot, dat hun bermhertige zonnestralen te drinken geven!... dien troost vergaat! [pagina 294] [p. 294] de zonne ligt aan 't kampen, aan 't kampen om heur macht!... de dampen worden tranen!... de boomen ook!... hun herte ontlast, z'herademen nog met koele vreugd, of jammeren jammeren allerwegen, bij 't vechten tegen 't grijpgeweld van wind en regen! - ....... De winter loert, hij komt,... en op uw leden, o boomenvolk, zal hij zijn staal gaan smeden! hij werkt met vier, met vier dat brandt en koud blijft, met luchtgevijl, dat 't leven uit uw hout wrijft!... * * * Maar wordt hij dan zoo wreed, zoo ongenadig, die wintersmid? zoo herteloos, zoo misdadig? en is 't om dood?... o neen, hij steekt de ruste, waar zijn verstand met sneeuw de smerte suste, tot dat uw lijf, mijn huiverend boomenvolk, tot dat uw lijf, bij 't kittelend zonneblekken, weêr opgebeurd, uw ziele laat ontwekken! ....... Waar 't najaar zei: ‘'t is kranken, ach! en zonder kroon zijn’! Gods voorjaar roept: ‘'t is bladeren, bloeien, en weêr schoon zijn’! Boomen! * * * [pagina 295] [p. 295] Zóó den herfst, den herfst van 't leven, 't halfdoodzijn van den ouden dag! en sterven dan! geen schijndood lijk bij u, mijn boomen, geen slaap die slapende krachten voedt, geen slaap die nog ontwekken doet voor hier beneên!... ....... Na 't doodzijn, o, en voor 't hierboven, 't herleven ook in 't licht! in 't licht! geen twijfellicht van d' aardsche zonne, maar licht dat nooit mijn ooge 'n zag, en laaien blijft in 't glanzen van Gods liefdelach! * * * o 't stomzijn van de boomen! o zwijgend wekkerend taalgesuis! dat luider spreekt, en dieper o veel dieper gaat, als 't woord dat uit de tonge slaat! - Mijn boomen! - Nieuwcappelle. A. Mervillie. Vorige Volgende