Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 218]
| |
Uit den ouden taalschat.Coeltrecker.IN de 16e eeuw is er reeds sprake van Luycksche kolen, Henegauwsche en Bergenhenegauwsche kolenGa naar voetnoot(1). Bestond er reeds een woord om den koolmijnwerker aan te duiden? De woordenboeken zwijgen er over. Wel geeft Kiliaan: Kolen-berner, kolen-man = carbonarius, maar blijkbaar is hier de kolenbrander, de bereider der houtskool bedoeld. Toch heeft de taalveerdige Jan Coens in 1598 een woord daarop gevonden. In zijn Confutatie oft Wederlegginghe van den Biencorff (Leuven, 1598; f. 112 v.) schrijft hij, (de stelling van Marnix bestrijdend dat men niet bij de doctoren maar bij de simpele menschen het geloof moet aanleeren): ‘Dits wel, ende dit volghende sullen wy moeten soecken de coeltreckers ofte steentreckers int lant van Namen, die seer slecht ende onwetende zijn, en noyt ghestudeert en hebben, die hebben de hemelsche wijsheyt!’ | |
IJserkuyle.Coens gebruikt dit woord in den zin van ijzermijn, mnl. isermine; vlg. steencule (Verdam). Schertsend beantwoordt Den Herder eene opwerping van Tschaepken (f. 219 v.): ‘Och hadde den Paus van Roomen geweten datter alsulcken latyser (latspijker) hadde verborghen gheleghen in de ijser kuylen van Luyck, hy soudese langhe hebben doen stoppen.’ | |
Bobelinc.Een boveling is, in Veurne-Ambacht, een kopwilge, een bollaard. ‘En is lijk uit ebboveling ekkapt! - 't Vriest dat de bovelingen bersten.’ (De Bo, bovenling en Loquela s.v.). In de oudere oorkonden van | |
[pagina 219]
| |
het Veurne-Ambachtsche staat dit woord dikwijls vermeld; in het Mnl. Wdb. bleef het onbekend. In de Rekening der Wateringhe van Veurne-Ambacht over het jaar 1420, f. 5, lezen we: ‘Item te costen ghesiin anden verschen dijc... omme... bobelinghen te hauwene, de poten te potene, te tunene daert nootsakelijc was.’ In de Rekening over 1424: ‘[Betaelt] Jan van der Muelne eene huerde, thaer van eenen bobelinghe,...; Margriete vanden Brouke... 13. bobelinghen of ghehauwen (f. 9 en 10 v.). Hetzelfde woord ontmoeten we in een verkoopbrief der schepenen van Veurne-Ambacht uit het jaar 1411: ‘... twee ghemeiten lands... ligghende inde prochie van Pollinchove [verkocht] metgaders de bowelijnghen ende upgaende houd staende anden groenen dijc bezuuden...’Ga naar voetnoot(1). Bobelincrijs (= takken van hovelingen) is een samenstelllng die dikwijls in de Rekeningen van de besproken Wateringhe voorkomtGa naar voetnoot(2). - ‘Looy Boudiin van hoye, van stroye, van bobelincrijs...; Heermond de Langhe... van tronken of ghehauwen, van poten, van bobelinc rijs.’ (Rek. 1424, f. 7 en 11). - ‘Item ontfaen vander pasture vanden verschen dike en vanden ofvalle vanden bobelincrisen boven de poten die ghepoot ziin up den verschen dijc, 8 lb.’ (Rek. 1420, f. 5). In de bescheiden der 16e eeuw is het woord gewoonlijk bovelinghen geschreven: ‘Andries Schaeck heeft ghemact vanden bovelinghe te leenhove 2700. ryshoudt...’ lezen we in een rekening der Duinenabdij over het jaar 1565. A.V. |
|