Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGierig volk.(Vervolg van bl. 143) Sessèf, heur broeder, lei dat nog anders aan boord. Pennelekkertje op een ‘biro’Ga naar voetnoot(2), was hij van ten vieren 's achternoens vrij; en m'n kozen ging toen, ‘up ze' gemak’, een ‘koektertje gaan slaan’ bij Mietje Vercruysse, God wil' z'n ziele,... een braaf-braaf jong meisje van tachentig jaar, doodeenvoudig maar noch geleerd noch geletterd,... lijk of da'-dat ging... e' ja effenop schier in den tijde. Dat was een eenig kind uit de afspanninge ‘De Kinkankhoorn’ en dat was rijke, boeww!!... en... ongetrouwd! ‘Je kan peizen’!! 't Woonded' 'it, moeder-mensch-alleene, daar ievers in de ‘Colliarmoï- | |
[pagina 172]
| |
zusstroote ip Sin' Zillis'’Ga naar voetnoot(1) en was blij van 's achternoens een beetje ‘kompanjie’ te hebben. Zegt dat ge wilt, voor iemand die g'heel den grondigen dag alleene zit te koekeloeren, dat is een keer een verzet entwien te mogen ontvangen; ‘me' slaat toen 'en koektennancie en alzoo den tijd passeert’, en dat doet 'en keer deugd óók... alsan op jen eentje zitten ‘mazzeneeren...’Ga naar voetnoot(2) daar zou'-je ‘'t bus' waterGa naar voetnoot(3) bij kweeken’. En voor ‘e' potje kaffie en 'en beuterkoeke’ wat houdt dat in, 't is een kleine kost en een kleine moeite. Maar hoe den bliksem! dat die Seppen dààr ingevallen was? Menschen ‘da'-je’ toch niet 'n kent, noch van knie noch van elleboge! Met z'n scherpe hondeneuze had hij zeker aan dat huis gaan snuffelen en geroken, God weet 't, dat-dat daar naar censen rook bij dat ‘iefvrouwtje’? Alleszins, genoeg is't en zoo vele dat Josévus daar alle dage lap-uit-lap-in gezet was. Hij lag er lijk met jongen! en vulde daar maar intusschen alle achternoene goed z'n maagsken .... voor g'heel den dag! - God zij geloofd en God zij gedankt, zong Seppen, 't is van mijn tand dat mijn buikske spant! En toen deed hij e' beetje 't stof af, rechts en links, en trok ‘e' dweilletje’ door den gang, smeet e' scheptje kolen in de ‘menazeere’ en zou wel, als 't noodig was, e' waschtje geslegen hebben óók. Al-ha laat ons maar zeggen: ‘kort en bon’, hij was hij daar stilletjes aan de ‘fait-tout’ geworden, de draai van 't schip; en met den sleutel op zak had hij den-uit-en-den-in en kende 't huis op een draad... alzoo wel en nog beter dan jufvrouw zelve. Met z'en ‘stoute muile’ sprak hij maar van de ‘fonds’ óók: O! iefvrouw en had maar te willen,.. hij ging hij daar wel voren zorgen, zu'e. 't Schaap dat van geldweerden, bank en beurze de | |
[pagina 173]
| |
knoppen kende, had altijd hooren zeggen van Papa en Mama zaliger: ‘je moet goed uit jen oogstjes kijken, Marietje, met wien dat je van zaken spreekt; 't en zijn al geen vrienden die op je lachen en daar zijn er altijd gereed om u te helpen... en een mensch in den zak te steken’. En nu! nu was ze er bovenop, nu had ze toch eindelinge 'en keer entwien gevonden, zie... o! ‘zoo 'en slimmen’, een die daar 't fijne van kende! en met zóóveel verstand!! 't was, ‘gadocie’, een die op een biro schreef! Seppen, ‘Den Langen Loozerus da' me' zeg'’, was heuren ‘homme d'affaires’ geworden en 't was van Mijnheere Joseph alhier en van Mijnheere Joseph alginder en al van Mijnheere Joseph dat de klokke sloeg. En Mijnheere Joseph ontvong de pachten, kocht en verkocht in de Beurze met duizenden, won geld lijk slijk, met z'n mond bijzonderlijk, en trok op lijk gesmout alle avonden naar huis met een mage lijk een zingtrommelGa naar voetnoot(1) zoo schoone rond en met een zware ‘portefoelie’ onder den arm, opgepropt met van alles dat... ‘geen name 'n heeft’,Ga naar voetnoot(2) z.... zie'-je 't?... - En de beste complamenten voor Iefvrouw Sophie, 'ei Mijnheere Joseph? - 'k Ga niet laten van te mankieren, en wel bedankt; navond Iefvrouw tot morgen, wêe. Op zekeren dag had Mijnheere Joseph een geestigGa naar voetnoot(3) lijfrentje opgesteld en Jufvrouw onderteekende dat schoon papier met een beste nieuwe penne. En alles was daarin zoodanig geschikt dat ‘Mietje Vauwcuusse’ heur leven lang een blinkende kluite en zes cens kreeg voor heur schamel onderhoud;.... en dat Mijnheere Joseph, als 't meisje, - A'wal Heere! - z'n bekstje draaide,Ga naar voetnoot(4) met g'heel het zootjenGa naar voetnoot(5) er | |
[pagina 174]
| |
van onder trok stap-en-half, rechte al over de Carmersbrugge naar de ‘Korte Ripeer'stroote’. De naastbestaanden en bloedverwanten van Mijnheere Duivekeete en van Jufvrouw Vercruysse mochten van verre staan kijken .... ‘z' hân der een dekGa naar voetnoot(1) aan’! Seppen en Sophie waren binnen-best, en hadden de schamele schaapjes in 't drooge! Geld is rond en hoe dat een bolletje toch rollen kan! Daar zijn toch menschen die lijk met een ‘'ollemet’Ga naar voetnoot(2) geboren zijn; ze vàllen er over! - Lange genoeg geloopen voor hond en hazewind! zuchtte Jozef, en hij rekte hem uit lijk een keun: werken is zalig maar leeg loopen is heilig! en kleine menschen 'n dienen algelijk maar om ‘in 't gat te kijken van de groote’! Met z'en lange uitgebrokkelde tanden... 't was gelijk een nekker die grinnikte,.... lachen 'n kon hij niet, en 'n had hij nog nooit gekunnen .... 't en zat daar geen herte in dat mensch. Hij had wel een keer geprobeerd toen hij nog kleine was, maar 't had zeer gedaan en hij was er maar seffens van uitgescheed, liever dan er een breuke aan te halen. - Weet je, tinste Sophie soms met misprijzen, wanneer dat je ten geestigste zijt? - als je lacht!... - En gij als je krijscht, beet Seppen tegen. En hij had gelijk, want kon hij niet lachen, die looze met heur dobbel gezichte, 'n kon om den duivel niet krijschen, gebaren wel... meer niet. Al wat er van de twee sterfhuizen kwam, wierd verkocht ‘publiquelijk ende alauseGa naar voetnoot(3) in de Belle deser Stadt’. De oudewetschewinkels hebben daar een leelijken pek ingedaan: kassen, tafels, stoelen, goud- en zilverwerk, oud porcelein en een hemelsche wekkeringe | |
[pagina 175]
| |
van geslepen glas in 't fijnste kristaal! Een heele kluts van kleine postjes, huizetjes en hofsteedjes wierden ook aan den man gebracht; alleen een heerenhuis drie-viere, en acht groote bliksems van pachthoven, daar in 't Noorden, bleven in d'hand. Met al de schatten die er van kwamen, met pakken papieren en kisten vol weerden trokken ze, Sossèf en Sophie, hen op gaan sluiten in een klein ‘kotteràlletje’Ga naar voetnoot(1) van een werkmanshuizetje en in een strate van ‘g'heele kleene conversatie’, daar ievers t' enden ‘de Flede Meur’. Toen ze beiden met potten en pannen in de keuken aankwamen, 't eerste dat Sophie zei, was: - Weet-je wat, Sessèf, we 'n gaan dat hier niet te solemneel doen, weê,Ga naar voetnoot(2) hoe eenvoudiger hoe beter. Profijtig lijk dat baggijntje van Dendermonde, 't vaagde z'n achterste af eer dat 't.... je weet nog wel 'ei? Dat menschen van onze soorte in kerken van huizen gaan wonen, daar zijn ze vrij van; ze staan daar toen te blinken in een groote kuipe van een weunste, zoo dat ze niet 'n weten, noch waaruit noch waarin. We gaan wij'nderGa naar voetnoot(3) ons koeste houden; leege gezeten is hooge gewarmd, vat-je?.... Den armen man uithangen, en zoo gezeid met twee'n hier stilletjes onzen dood afwachten.... - Dat 's vaneigen, antwoordde Sessèf, 'k en geve ik daar geen spuig, geen spellekop voren, voor al dat beslag,... neen-neen, niemand z'n oogen uitsmijten met geld te verkletsen!... De mannen van de belastinge liggen van 's zelfs al op loer!... en als je ‘in zoo'e mannen hunder trape geraakt... je zij zochte’Ga naar voetnoot(4). Klap' gij toen maar, ‘je zegt gij of je'n spreekt niet of je slaa' gij jen hoofd tegen de muur .... da' 's juiste 't zelfste’. | |
[pagina 176]
| |
- 't Is percies dàt da' 'k ging zeggen, besloot Moeder Overste, en daarbij nòg entwat: ‘Deugd en luister, zegt de Heilige Paulus, groeit in 't duister’. Waar Paulus dat mag gezeid hebben is God bekend, maar Sóphia beweerde dat toch. En ze kwamen ‘met de kompelmenten’ van Mijnheere de ‘Paster van de Maddeleene’ om een almoestje voor de ‘verlatene zieltjes en de onnoozele kinderen’.... - Aan mijn broek, peisde 'PhiiteGa naar voetnoot(1), 't is alzoo gemàkkelijk een andermans zeem afhalen! en ze gaf ze algauw den duivel voor hunder nieuwjaar: Hurkt 'en keer hier, me' mannetje, Mijnheere hier 'n heeft de gewoonte niet van te geven en ook hij 'n is niet thuis... en 'k en ben ik-ik hier maar 't meise e'-ja. Veertien dagen later ze klonken ‘met lotjes voor 't licht van de blenden’; 't was toen Mijnheere Sessèf zelve die opendeed, jandorie! - Och, nondedomme, ze moeten, vervloekt, maar zien dat z'er komen, ruide Seppen in z'n ‘eigen-zij-zalven’.... en toen luide voort: Is 't voor de blende-domme-stove of is 't voor de stomme-dove blende? ha .... jamaar .... e'... Madam is er juiste van deure, zie!... maar'k gaan 't heur zeggen, wee'-je ... 't Is jammer! had'-je een minuutjen eerder gekomen,... kijk' als je al ginder gaat, je ga' ze voorzekers nog inhalen, maar je moe'-je weren. En de jongens geloofden dat lijk suiker, en spotterden weg, de beenen van onder hunder lijf... - Tut, tut, tut, ze moeten maar werken, w' hebben het óók gedaan. Afhaalderij en schooipartij, alle dage voor entwat anders! e.... 't en stopt niet!... ze komen lijk uit den duivel z'n gat!! 't Is fameus kostelijk... .... kath'liek zijn! - Hoe? vroeg Sophie, zij'-je gij nog katheliek, dè? Ge moet weten: 'weerde Moeder was over twee maanden voor den laatsten keer in de kerke geweest. | |
[pagina 177]
| |
En dat kwam hierdoor: z'had daar, in ‘Sin' Sacob's’, een predikant, een nondebruischen-danigen-dullen predikant hooren buischen en sabatteren tegen dibben en steenkwezels, geldstekkers en gierige luishonden! en gehoord hoe dat volksken een oordeel ging hebben! en laaien zou en branden, schoeperen en opkrullen in d' helle... zoodat er geen blusschen meer aan 'n ging zijn! Z' had dat alles zoo verschrikkelijk wreed en geweldig uiteen gedaan geweest, dat ze geen voet over de kerkezulle meer 'n dorst zetten! En 't slechtste van al: die benauwelijke prekatie eindigde toen nog met een schooierij voor de zendingen van Scheut!... Phiite was er van onder geloopen, noch vóór ze met de schale rondkwamen; en... wit lijk een lijk, met den ‘portemonnei’ kloek vast op heur herte, was ze naar huis gevlogen. - Wadde! had ze geschruweld t'einden asem, ik nog naar de kerke gaan en geld verteren om van duivels en koolbranders te hooren vertellen? 't Is om nachten aan een stuk geen ooge meer te kunnen toedoen en in jen bedde te liggen schudden en beven. Zwijg'.... 'k hên den afgang gekregen van gepijndheid! Als ze van den schoonen hemel niet meer 'n kunnen klappen, eiwel de pasters mogen hun'der kerke aan hun'der nekke hangen, en hun'der schooien erbij! Wat is dat nu met al dat beslag en al die ‘tantaffairens’!Ga naar voetnoot(1) Onze Lieven Heer, zegt Paulus, 'n is op de wereld niet gekomen om ons benauwd te maken, en nog veel min om ons te pluimen. - 't Is juiste dadde, zei Seivus, ze moeten gadorie, maar hunder arms rekken! zoodat ze ‘veropsteneeren’Ga naar voetnoot(2) lijk mijnder! Die kan sparen, kan vergâren! Altijd maar geven en fraai zijn, is juiste goed om dood te gaan. Die papen, nom de nom .... zei hij van ends-ten-t'ends g'heel den vloek, - hij moest hem toch óók 'en keer wreed houden! - waarom 'n doen | |
[pagina 178]
| |
ze niet lijk d'heiligen.... schoone geplakt staan langs de muur? En dat ze de menschen gerust laten 'ei. 't Is altijd van geld en van de krijg; hunder mond hangt er naar; hunderen asem stinkt er naar!... Sophie van toen-af 'n zag de kerke niet meer staan en Seppen zou nog wel 'en keer binnen gegaan zijn maar.... z'n zuster.... e' ja,.. e'ja ei... e'ja... Maar ze gingen algelijk in beêvaart naar O.L. Vrouwtje van Assebroeke, opdat de Hongaarsche weerden en de Milan-Bergame toch-als 't u belieft! ‘e' ziertje’ zouden rijzen! En ze staken zelfs een ‘cens’ - 'k peize dat 't een goe'n was - in de ‘busse van den Armen Dompelare’, opdat er een mirakel zou gebeuren met de Gouvernement Impérial de Russie, 3e émission 1890, en met den Belgschen Frank.... - We moeten den hemel geweld aandoen, meenden ze, en ze gingen, man! de Gentpoorte uit, rechte naar Assebroeke. - Als Onze Vrouwe entwat vraagt, Ons Heere 'n is niet bekwame van dat te weigeren! t Is àl van dààr dat 't moet komen. En ze zijn alzoo al lezen en bidden te voete weg en weder gegaan... met een droge keel en een ijdelen buik!... zeg' nòg dat ze niet christelijk 'n waren! ('t Vervolgt) K. De Wolf. |
|