Biekorf. Jaargang 38
(1932)– [tijdschrift] Biekorf– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 1] | |
Michiel Sithium
| |
[pagina 2]
| |
van Sampere y Miquel een alleszins meldenswaardige studie, waarvan echter de huidige kunstgeleerden geen weet meer schijnen te hebbenGa naar voetnoot(1). Daaruit bleek sedert lang dat Michiel SithiumGa naar voetnoot(2) of Zittoz, ook genoemd Miguel Flamenco, samen met Juan de Flandes een van de Vlaamsche schilders was, welke Isabella de Katholieke, de Spaansche koningin, in haren dienst had opgenomen. Het staat vast dat hij vóór Juan, en, wel bepaald, reeds in 1481 als hofschilder werkzaam was; want in den inventaris van de schilderijen, die aan Margareta van Oostenrijk toebehoorden (1516), wordt op zijn rekening geschoven ‘ung petit tableaul du chief de la reyne Donne Isabel, en son eage de XXX ans fait par Maistre Michiel’. Daar Isabella in 1451 geboren werd, moet dit werk van 1481 dagteekenen. Na den dood van de koningin in 1504, ging hij over naar den dienst van Margareta van Oostenrijk, die reeds in 1497 naar het Spaansche hof was gekomen om met Juan, den Spaanschen kroonprins, te huwen. Dat Michiel later naar zijn vaderland is terruggekeerd, is best mogelijk. Misschien werd hij er door Margareta ontboden, die regentes en later landvoogdes werd in de Nederlanden en in hare hofomgeving talrijke kunstenaars, zooals den Vlaming Gerard HorenbaultGa naar voetnoot(3), Jan Gossart en Jacopo de' Barbari teldeGa naar voetnoot(4). Dit althans weten we, dat hij in November 1515 zich zelven noemt ‘Michel Sitium, serviteur de Madame la princesse Dona Marguerite’. Want aldus wordt hij vermeld in een stuk, waardoor hij aan Alonso de Arguello, gehuisvest te Valladolid, de volmacht verleent, om in zijn naam een | |
[pagina 3]
| |
geldsom te ontvangen, welke het Spaansche hof hem als dienstloon nog moest uitbetalen. Het laatst wordt van hem gewag gemaakt in een bevelschrift door Karel V in 1516 te Brussel uitgevaardigd en waarin wordt gezegd: ‘Michel est à mon service, m'a servi et me sert’. Margareta hield haren hofschilder in eere. De inventaris, dien zijzelf in 1516 opmaakte, bevat verschillende schilderijen met de uitdrukkelijke vermelding, als zijnde ‘fait de la main de Michiel’, n.l.: 1) het bovengenoemd portret van IsabellaGa naar voetnoot(1); 2) een portret van Charles Oursin, hofbeambte van Margareta; 3) een Madonna, die in een getijdenboek leest, met het goddelijk kindje, dat slaapt: een schilderij, waarvan Margareta veel hield; want ze noemde ze hare ‘mignone’. Justi meende dat werk teruggevonden te hebben in de S. Maria de la Olivakerk te Lebreija (provincie Sevilla)Ga naar voetnoot(2); 4) een klein tweeluik, met ter eene zijde O.L. Vrouw en ter andere zijde de H. Magdalena en de H. Joannes, die de gelaatstrekken vertoonen van Margareta en haren eersten gemaal Juan. Daar Juan reeds in 1497 stierf, het jaar toen Margareta naar Spanje gekomen was, moet deze schilderij van dit jaar dagteekenen; 5) een tweeluik, dat de Hemelvaart van Christus en de Hemelvaart van Maria voorstelt. Beide schilderijen maakten oorspronkelijk deel uit van de kleine paneeltjes, die aan Margareta toebehoorden en door Justi | |
[pagina 4]
| |
aan Juan de Flandes werden toegeschreven. Want zoo lezen we in den inventaris van 1516: ‘trente petits tableaux tous d'une grandeur de la vye et passion de Nostre Seigneur qui sont deans une layette de sapin ou il y en avoit xxxii mais les deux qui estoient faitz de la main de Michel sont estez prins pour faire ung double tableul le quel est touché cy devant et est enchassey de cipre et sont l'Assumpcion de Dieu et celle de Notre DameGa naar voetnoot(1)’. Wanneer men in 1527 twintig der paneeltjes van Juan in één schilderij vereenigde, werden de twee tafereelen van Michiel niet opgenomen in de polyptiek. Zoo kwamen ze ook later met het geheele stuk bij den koning van Spanje niet terecht. Men meent ze echter thans ontdekt te hebben. Friedlaender heeft een ‘Hemelvaart van Maria’ gevonden, die, wat de grootte betreft, goed past in de reeks van Juan de Flandes' paneeltjes, maar niet van zijn hand komtGa naar voetnoot(2). Deze schilderij behoort tot de verzameling Quesnet te Parijs. Ze was te zien op de tentoonstelling der Fransche primitieven te Parijs in 1904. Dan werd ze toegeschreven aan den ‘Maître de Moulins’. Later had Winkler ze aanzien als een werk van Juan de FlandesGa naar voetnoot(3). Thans meent Friedlaender dat het de schilderij is van Michiel, waarvan in bovengenoemden inventaris gewag gemaakt wordt. Om zijn stelling te rechtvaardigen, vergelijkt hij deze schilderij met andere werken, die door hem aan Michiel toegeschreven worden. Van deze schilderij bestaat een zwakke kopie, uit de XVIe e. stammend, in een privaatverzameling te Madrid: daarom kan te gereeder worden aangenomen, dat ook het origineel stuk uit Spanje moet afkomstig zijn. | |
[pagina 5]
| |
Winkler is op het spoor gekomen van het andere stuk van het tweeluik, ‘De Hemelvaart van Christus’, thans in het bezit van graaf van Yarborough in EngelandGa naar voetnoot(1). Alhoewel wat smaller van formaat, schijnt het te behooren tot de reeks van Juan de Flandes' paneeltjes. Dit tafereel is niet te best bewaard; onhandige herstellers hebben hier schadelijk werk verricht, zoodat sommige deelen, zooals de hoofden der apostelen, ietwat onduidelijk zijn geworden. Daardoor werd de taak van Winkler bemoeilijkt, waar hij den schilder van het stuk zocht te onderkennen: dit tafereel kan alleen met waarschijnlijkheid aan Michiel toegeschreven worden. In de inventarissen staan andere schilderijen vermeld zonder den naam van den schilder. Daaronder komen portretten voor van personen uit het Spaansche vorstenhuis. Enkele worden op grond van vermoedelijke dagteekening door Sampere y Miquel op de rekening van Michiel geschoven, zooals het portret van de oudste dochter van Isabella, een ander portret, waar Isabella wordt voorgesteld, een portret van Filips den Schoone en andere stukken nog, waar Filips de Schoone en Joanna de Waanzinnige worden afgebeeld. De vraag mag gesteld worden, of het portret van Joanna uit de tentoonstelling van het Gulden Vlies te Brugge in 1907, niet een der stukken is, die in deze inventarissen vermeld staanGa naar voetnoot(2). Deze schilderij was toentertijde in het bezit van Markies de Santillana en werd aan Michiel toegeschreven. Ook door Wurzbach wordt ze als een werk van Michiel aangegevenGa naar voetnoot(3). Keizer Karel schijnt, evenals zijn grootmoeder en zijn moei, de werken van Michiel zeer op prijs gesteld te hebben. Reeds Madrazo vestigde er de aandacht op, dat in den inventaris van de schilderijen, welke keizer Karel naar S. Just meebracht, de naam van een meester | |
[pagina 6]
| |
Michiel voorkomt, die twee Kruisdragingen van Christus zou geschilderd hebben. Ziedaar wat de oorkonden ons mededeelen nopens meester Michiel en zijn werken. Slechts enkele schilderijen, daar aangegeven, werden teruggevonden. Michiel moet evenwel nog andere werken hebben nagelaten. Ook zijn de kunstgeleerden, vooral in den laatsten tijd, op verkenningstocht uitgegaan en met een rijken buit thuis gekomen. Reeds Sampere y Miquel was van gevoelen, dat een schilderij uit het Prado aan Michiel moest toegekend worden. Daar wordt O.L. Vrouw met het goddelijk kindje afgebeeld. Ze zetelt op een rijkversierden, albasten troon en vóór haar knielen de vorsten op een bidbank. Naast hen ziet men, eveneens in knielende houding, hun kinders, Juan en Juana, in zeer jeugdigen leeftijd voorgesteld. Daar staan nog de inquisitor Thomas Torquemada, S. Pieter, martelaar van Verona, S. Thomas van Aquino en S. Dominicus. De achtergrond is een kapel, doorgebroken door vensters, die een uitkijk geven op een landschap. Het uitzicht van O.L. Vrouw, enkele bijzonderheden in de kleedij der personen, de voorstelling van de kapel en het landschap wijzen op een schilder van Vlaamsche herkomst. In 1914 geschiedde de merkwaardigste vondst. In de omstreken van Burgos werd een schilderij ontdekt, die in het Kaiser-Friedrich museum te Berlijn terecht kwam. Friedlaender heeft ze destijds op scherpzinnige wijze ontleed en aan Michiel toegekendGa naar voetnoot(1). Het is een klein paneel (32 × 24,5 cm.), dat een madonna voorsteltGa naar voetnoot(2). Aanstonds dringt zich het Vlaamsch karakter op. Iets van de kunst van Rogier van der Weyden schemert er in door. Doch er ligt ook ietwat gemaaktheid in de uitdrukking van dit gelaat. Was het niet een uitheemsche, | |
[pagina 7]
| |
Zuidersche invloed, die zich hier liet gelden? En hoe aanminnig-schoon is die Madonna! Breed is het voorhoofd, bolrond de kin en tamelijk zwaar zijn de dikke lippen. Het haar valt neder in blonde golving. Het hoofdkapsel is wit en op de schouders ligt een roode sluier. Op de borst is het kleed purperblauw en er boven uit steekt een witte zoom, in fijne plooitjes gevat. Het kindje - wel te klein in verhouding tot O.L. Vrouw - houdt een grijs-groen gepluimden vogel in de hand. Het rust op een veelkleurig tapijt en grijpt met een speelsch gebaar naar de kin van zijn minzaam neerblikkende moeder. Het hoofd van de H. Maagd schijnt niet organisch verbonden met het lichaam. Het is alsof verscheidene onderdeelen, die op zich zelf zeer goed uitgewerkt zijn, bij elkaar gevoegd werden. Deze schilderij behoort tot een tweeluik, waarvan de andere helft, vroeger in privaat bezit te Madrid, thans bij Colnaghi te Londen in den handel is. We zien er den schenker van de schilderij afgebeeld, een bejaarden man, een Spaanschen waardigheidsbekleeder; in het brokaat van zijn kleed is de lelie van de orde van Calatrava ingestikt. Het staat vast, dat beide schilderijen bij elkaar behooren: de maat is dezelfde en het Oostersch tapijt loopt door op beide paneelen. Friedlaender, die zijn onderzoek met echte schranderheid doorzette, vond in het Staatsmuseum te Weenen een andere schilderij, waar dezelfde persoon als de Madonna van Berlijn als heilige voorkomt. Stellig komt dat werk van dezelfde hand en diende dezelfde persoon tot model. Op de schilderij van Weenen zijn de oogen van de heilige half toegeloken; bij de Madonna van Berlijn is de opening der oogen smaller, omdat Maria, zonder het hoofd te buigen, naar het goddelijk kindje nederblikt. Op het paneel van Weenen bieden enkele bijzonderheden een kostbare aanduiding: in de halsversiering van de heilige is een K ingewerkt en ook daar kan men in de fijne teekening de Engelsche roos onderscheiden. Alles schijnt dus te wijzen op een herkomst uit | |
[pagina 8]
| |
Spanje: de schenker met eigen kleed en kenteeken, ook het feit dat de schilderij van Berlijn te Burgos werd gevonden en het paneel met den schenker eerst in een privaatverzameling te Madrid voorhanden was. Steunend op deze gegevens, bevestigd door de vermoedelijke dagteekening, waagde Friedlaender het in 1915 de bovengenoemde werken aan Michiel toe te schrijven. Het bleek uit den inventaris van Margareta, dat hij verscheidene portretten had geschilderd. Zelfs lezen we daar van een tweeluik, waarop Margareta en Juan als heiligen werden voorgesteld. En waarom zou hij ook hier niet een of ander lid van de koninklijke familie als heilige of als Madonna hebben afgebeeld? Andere voorbeelden zijn gekend van Madonnas, die portretten zijnGa naar voetnoot(1). De K en de Engelsche roos in de halsversiering op het tafereel van Weenen maken de veronderstelling waarschijnlijk, dat we hier, alsook op de schilderij van Berlijn, het portret voorhanden hebben van Isabella's dochter, Katharina, die in 1485 geboren, in 1501 met Arthur, prins van Wales en later in 1509 met Hendrik VIII van Engeland huwde. Tot de verzameling van Dr Thyssen-Bornemisza in Duitschland behoort het portret van een jong, veertienjarig meisje met een rozenknop in de hand. Friedlaender heeft daar onlangs een werk van Juan de Flandes in herkend en G. Glück meent dat dezelfde Katharina daar wordt afgebeeldGa naar voetnoot(2). Thans kan de veronderstelling, welke Friedlaender in 1915 opperde, getoetst worden aan andere werken, | |
[pagina t.o. 8]
| |
Michiel Sithium
MARIA MET HET GODDELIJK KIND (Kaiser-Friedrich museum, Berlijn) Bijblad van Biekorf, tk 1, 1932 | |
[pagina 9]
| |
die naderhand ook aan Michiel werden toegeschreven. Hierdoor wordt de proef op de som geleverd. De eene veronderstelling heeft ten slotte de andere bevestigd. Want steeds komen nieuwe werken opduiken, waarin de kunstgeleerden de hand van Michiel meenen te herkennen. Friedlaender schrijft hem toeGa naar voetnoot(1): een Madonna met den H. Bernardus (privaatverzameling, Parijs), een kruisdraging van Christus (Museum van Schoone kunsten, Moskou), een kroning van Maria (Verzameling Heugel, Parijs), die te Antwerpen in 1930 werd ten toon gesteldGa naar voetnoot(2). Winkler ziet de hand van Michiel in de volgende werkenGa naar voetnoot(3): een Madonna (Budapest); een andere Madonna, die vroeger deel uitmaakte van de verzameling Bourgeois en onlangs bij een Keulschen kunsthandelaar te voorschijn kwam; een Magdalena, thans bij een kunsthandelaar te Berlijn, waar dezelfde persoon wordt afgebeeld als op de Madonnaschilderij uit het Kaiser-Friedrich museum. Ten slotte heeft Agapito y Revilla aan Michiel een schilderij toegekend, die vroeger bewaard werd in de clausuur van het klooster der zusters van S. Clara te Valladolid en thans toebehoort aan den beroemden Spaanschen schilder Ignacio Zuloaga te Zumaya (Guipùzcoa)Ga naar voetnoot(4). Ze stelt de H. Maagd voor, gezeten op een schitterenden troon in Renaissancestijl. Jezus biedt aan zijn moeder een bloem aan. Aan den rechterkant ziet men in knielende houding de familie van de schenkers, bestaande uit de echtgenooten, vier volwassen zonen en twee meisjes, en een heiligen monnik-stichter. Links is een talrijke groep met S. Clara, twee jonge kloosterzusters - misschien de dochters van de schenkers - en nog vijf andere kloosterzusters. Nog vele | |
[pagina 10]
| |
andere figuren komen er op voor: een Boodschap van den Engel aan Maria, als versiering op den troon afgebeeld, en S. Antonius, S. Bernardinus en S. Franciscus in medaillons op de hoeken. Op den achtergrond verschijnt een opene vlakte met een landschap van puinen en hooge boomen. Op het stuk zijn vele bijzonderheden stipt uitgewerkt; bij de schenkers en hun familie is de uitdrukking van het gelaat scherp weergegeven en werkelijk van het leven afgekeken. Aldus is, dank zij den speurzin van vooraanstaande kunstkenners, een oud-Vlaamsch schilder, die dreigde in het vergeetboek te geraken, weerom in eer hersteld. En dat verdiende meester Michiel ten volle. Waar hij steeds alleen als portretschilder doorging, is thans gebleken, dat ook hij, evenals Juan de Flandes, menige godsdienstige stukken heeft geschilderd. Durft men het niet aan, met den Spaanschen kunstgeleerde J. Sanchez Canton, Michiel als een leerling van Rogier van der Weyden te beschouwenGa naar voetnoot(1), alleszins is zijn kunst niet onaangeroerd gebleven door den invloed, dien de groote Vlaamsche meester op zoovelen heeft uitgeoefend. En thans leggen ook de werken van Michiel getuigenis af voor zijn ontegensprekelijk kunstenaarstalent. Wel vindt men in zijn Hemelvaart van Christus (verzameling van Graaf van Yarborough) een eigenaardigheid in de samenstelling: Christus zweeft niet dicht boven de hoofden van de apostelen, zooals op andere schilderijen van dien tijd, doch boven de apostelengroep gaat een groote ruimte open. In andere werken echter is de bouw en de samenschikking der personen goed, zonder bijzonder nieuw aan te doen. In de ‘Kroning van Maria’ (Verzameling Heugel, Parijs) ziet men God den Vader en Christus, op een troon gezeten. Vóór hen knielt Maria, wier breede | |
[pagina 11]
| |
mantel door engelen wordt opgehouden. Boven haar zweven twee andere engeltjes, die de kroon boven haar hoofd vasthouden. Hier evenals in de ‘Hemelvaart van Maria’ (Verzameling Quesnet, Parijs) zijn de zwierige engeltjes in sierlijke houding voorgesteld en aanminnig is het uitzicht van O.L. Vrouw met het lange, golvende haar. Op de schilderij van Moskou dringen de beulen in groot aantal en in gesloten samenvoeging rond den kruisdragenden Christus. De eigenaardigheid van Michiel ligt niet in de oorspronkelijke kunst van samenstelling. Hij is eerst en meest een portretschilder en een vaardig kleurenmenger. In de ‘Kroning van Maria’ zijn de hoofden van God den Vader en Christus met stoeren werkelijkheidszin uitgebeeld: hun gelaatstrekken hebben iets van de vurige hardheid van de Spanjaards. En ook in de ‘Kruisdraging’ heeft hij vrij spel gehad, om sommige beulenkoppen in hun snaaksche leelijkheid te doen leven. De kleuren glanzen in rijken toon en vele bijzonderheden zijn met onfeilbare nauwkeurigheid weergegeven. Aldus verschilt Michiel van Juan de Flandes, den meester met de rijke vindingskracht, die de tooneelen uit de gewijde geschiedenis op steeds nieuwe wijze weet uit te beelden, doch in het spel der getemperde kleuren weinig afwisseling brengt. Juan en Michiel! beiden leven thans voor ons op met hun eigen persoonlijkheid: Juan, die om zijn verrassende oorspronkelijkheid met de groote meesters kan vergeleken worden; Michiel, minder groot, maar een geduldige werker, die weleer in den rijken klank van zijn kleuren aan het Spaansche hof den roem van onze kunst heeft bevestigd! Wie weet hoevele van zijn werken, bij ons of in het buitenland in de vergetelheid begraven, nog wachten op den wakkeren speurder, om te worden aan het licht gebracht. Wat thans werd teruggevonden volstaat om aan de kroon van onze Vlaamsche kunst nieuwen glans bij te zetten. J. Dochy. |
|